Door Eric R.J. Wils
De 42e (Rainbow) divisie is één van de bekendste Amerikaanse eenheden welke in 1918 in Frankrijk hebben gevochten. Die bekendheid heeft met de naam van de divisie te maken, maar ook met de mannen die ervan deel uitmaakten zoals bijvoorbeeld de later legendarisch geworden generaal Douglas MacArthur. Een van de vier infanterieregimenten van de divisie, het 165e , kwam uit New York.
Daarin zaten veel militairen van Ierse afkomst. Van de drukke wereldstad gingen ze ‘Over There’ naar het Franse platteland. De New Yorkers beleefden in de zomer van 1918 hun offensieve vuurdoop tijdens de Tweede Slag aan de Marne. Veel monumenten zijn er niet opgericht voor het 165e regiment van de Rainbow divisie, maar erin dienden wel drie militairen die hun sporen erin hebben achtergelaten: priester Francis Duffy, majoor William Donovan en dichter Joyce Kilmer.
De 42e (Rainbow) Divisie
Het reguliere Amerikaanse leger was in het voorjaar van 1917 veel te klein om een rol van enige betekenis te kunnen spelen in de strijd aan het Westelijk Front. Naast het invoeren van de dienstplicht werd, eind juli door president Woodrow Wilson besloten om de National Guard eenheden van de afzonderlijke Amerikaanse staten onder federaal gezag te plaatsen.
Beroepsofficieren zoals generaal John Pershing zagen dat met de nodige reserve aan, want de Guardsmen waren in hun ogen toch niet meer dan een soort weekend soldaten. Maar sommige van die regimenten, zoals het Fighting Sixty-ninth uit New York, hadden wel gevechtservaring opgedaan in de recente conflicten met het buurland Mexico.
Embleem van de 42e (Rainbow) divisie.
De 42e divisie werd in augustus 1917 samengesteld uit de beste National Guards eenheden van 26 staten. De bijnaam van de divisie werd de Rainbow Division met een segment van de regenboog als embleem. De gangbare verklaring is dat majoor Douglas MacArthur, toen officier bij de generale staf in Washington D.C., die bedacht heeft met de uitspraak ‘so that a division would stretch over the whole country like a rainbow’.
MacArthurs ster zou snel rijzen en hij werd in juli 1918 gepromoveerd tot brigadegeneraal in de divisie waarvan hij de naam had bedacht. Zoals iedere Amerikaanse divisie was de 2e zo’n 28.000 man sterk en opgebouwd uit twee infanteriebrigades. De 83e brigade werd samengesteld uit het 69e New York regiment (omgedoopt tot het 165e ) en het 4e Ohio regiment (werd het 166e ). De 84e brigade werd gevormd uit het 4e Alabama regiment (werd het 167e ) en het 3e Iowa regiment (werd het 168e ). De vier infanterieregimenten, met ieder 4.000 man, vormden de kern van de divisie.
Daarnaast waren er drie regimenten veldartillerie en verschillende bataljons met specifieke taken. Het samenvoegen van eenheden uit het gehele land betekende nog geen gelijkgestemde divisie. De verschillen tussen noord en zuid, stad en platteland waren daarvoor te groot. Het 165e regiment vocht als het 69e New York regiment mee in de Amerikaanse burgeroorlog. De basis van het regiment werd grotendeels gevormd door katholieke Ieren. Tussen de New Yorkers en de afstammelingen van de Johnny Rebels uit de zuidelijke staat Alabama boterde het bepaald niet en de burgeroorlog werd in de trainingskampen af en toe nog eens dunnetje overgedaan met onderlinge gevechten tot gevolg.
De divisie werd voor training samengebracht in Camp Mills in de staat New York en van
daaruit werd ze in oktober en november naar Frankrijk verscheept. Naar een muzikale hit uit een show in New York werd het ‘Goodbye Broadway, Hello France’.
Affiche voor een populaire show in New York
Zij was de vierde Amerikaanse divisie welke in Frankrijk aankwam na de reguliere 1e
en 2e divisies en de 26e (Yankee) divisie, de National Guard troepen van de New England staten. Een Frans legerkamp bij Coëtquidan in Bretagne werd de eerste pleisterplaats om daarna snel per trein doorgestuurd te worden naar Rolampont in Lotharingen. Het trainingskamp daar bevond zich ten zuiden van de plaats Chaumont, waar het Amerikaanse hoofdkwartier was gevestigd. Het was een barre winter en de persoonlijke uitrusting was nog verre van volledig.
De divisie werd in Rolampont getraind door Franse militairen. Het had beslist tot incidenten geleid indien de Ierse New Yorkers bij de Britten zouden zijn ondergebracht. De Ierse afkeer van hen uitte zich bijvoorbeeld door het verbranden van de zo hoognodige tunieken. Weliswaar vervaardigd in Amerikaanse snit maar voorzien van Britse legerknopen. Sommige verstokte Ieren leden liever kou dan rond te lopen met iets dat herinnerde aan het verfoeide Albion.
In februari 1918 werd besloten dat de divisie onder Franse hoede de broodnodige
frontervaring diende op te doen in een relatief stil stuk front in Lotharingen, ten zuidoosten
van de stad Nancy. Begin maart stonden de mannen in de loopgraven bij Lunéville of,
verbasterd op zijn Amerikaans, Looneyville. De Franse instructeurs vonden de Amerikaanse groentjes nogal nonchalant. Ook hielden ze er vaste patronen qua aflossing van wachtposten en van proviandering op na, gewoonten die de Duitsers aan de overkant ongetwijfeld noteerden.
In de loopgraven bij Lunéville vielen ook de eerste dodelijke slachtoffers. Behalve het houden van missen in het veld begon nu pas daadwerkelijk het werk van een aalmoezenier aan het front om pijn en verdriet proberen te lenigen.
De priester
In het katholieke geloof met zijn vele eeuwenoude rituelen is een priester de centrale figuur. Dat geldt nog meer in tijden van oorlog. Wie anders dan hij kan een mogelijk laatste biecht afnemen voor het Over the top gaan of het laatste sacrament toedienen vlak voor het overlijden van een zwaargewonde. Voor de 47-jarige priester Francis Patrick Duffy uit een Ierse wijk in de Bronx was dat een uitgemaakte zaak. Wanneer de New Yorkse Ieren de oorlog ingingen, dan ging hij mee als aalmoezenier. Dat had hij al bijna 20 jaar eerder gedaan in 1898 ten tijde van de Spaans-Amerikaanse oorlog.
Foto van Francis P. Duffy in zijn oorlogsherinneringen
Duffy was geen eenvoudige wijkpriester maar een katholieke intellectueel met een
academische titel. En bovenal trots op zijn Ierse afkomst. Voor een aalmoezenier speelt rang een ondergeschikte rol en Duffy had niet alleen contact met de officieren zoals majoor William Donovan, commandant van het eerste bataljon, maar ook met de lagere rangen waaronder soldaat en dichter Joyce Kilmer. Duffy fungeerde als de spirituele spil van het 165e regiment, hoewel voor hem de oude nummering 69 voorop stond. Dáár zijn waar het nodig was en met de brancardiers mee naar voren om zwaargewonden bij te staan. Voor zijn activiteiten aan het front en daarachter, om het moreel hoog te houden, ontving Duffy tal van onderscheidingen en werd hij de hoogst gedecoreerde aalmoezenier van het Amerikaanse leger.
De 42e divisie was nog geen week in de loopgraven van het bos Rouge Bouquet bij Lunéville gestationeerd toen op 7 maart het 165e regiment werd getrakteerd op een Duitse artilleriebeschieting. De mannen werden daardoor volkomen verrast en een dugout stortte in. Er ontstond paniek in de gelederen temeer daar een artilleriebeschieting de voorbode kon zijn van een Duitse aanval. De bedolven soldaten in de ingestorte dugout konden niet allemaal snel worden uitgegraven en besloten werd dat dit voor 21 van hen maar hun graf moest worden.
Duffy leidde een paar dagen later een herdenkingsmis en Kilmer schreef voor hen het gedicht Rouge Bouquet dat werd voorgedragen op de plechtigheid. ‘Hun dood kwam aangevlogen door de lucht’ zoals verwoordt in het eerste deel van het gedicht:
In a wood they call Rouge Bouquet
There is a new-made grave today,
Built by never a spade nor pick
Yet covered with earth 10 meters thick.
There lie many fighting men,
Dead in their youthful prime,
Never to laugh nor love again
Nor taste the Summertime.
For Death came flying through the air
And stopped his flight at the dugout stair,
Touched his prey and left them there,
Clay to clay.
Rouge Bouquet was echter nog maar een begin, de echte vuurdoop met het veroveren van Duitse stellingen moest nog komen. Strijd bij de rivier de Ourcq Na 140 dagen in de loopgraven in Lotharingen werd de 42e divisie overgebracht naar de Champagne. Ten noorden van Suippes werd samen met Franse eenheden verwoed gevochten om het laatste Duitse offensief, met de codenaam Marneschutz-Reims, tegen te houden. Dat offensief begon op 15 juli 1918, maar op 18 juli draaiden de Fransen de zaak al om en werden de Duitsers teruggeslagen. Amerikaanse divisies hadden een belangrijk aandeel in dit Franse offensief en ook de 42e divisie werd ingezet bij de Tweede Slag aan de
Marne.
De divisie loste op 24 en 25 juli de Amerikaanse 26e (Yankee) divisie af die als onderdeel van het Franse Zesde Leger was opgerukt tot het Forêt de la Fère ten zuiden van de rivier de Qurcq (zie kaarten). In de toenmalige rapporten wordt vermeld dat de rivier circa zes meter breed was, anno nu is het nog maar een beekje. In haar eerste offensieve actie van de oorlog moest de divisie de aanval naar het noorden doorzetten. Ze voerde slag met op haar linkerflank de Franse 62e divisie en op de rechterflank de Amerikaanse 28e
divisie. Door de Amerikaanse bereidwilligheid om aan te vallen werd dit middengedeelte van de AisneMarne saillant het toneel van zware gevechten. Een strijd die als een magneet de beschikbare Duitse reserves aantrok met als gevolg dat er links en rechts gaten vielen waarvan de Fransen konden profiteren.
Opmars van de Amerikaanse divisies in de Aisne-Marne saillant. In de witte gedeelten vochten de Fransen.
In de zes dagen vanaf 26 juli 1918 vocht de 42e divisie zich van de zuidkant van de Ourcq tot aan de dorpen Seringes-et-Nesles en Nesles. Een afstand van zo’n vijf kilometer. Hevige strijd werd geleverd door de mannen uit Alabama en Iowa van de 84e brigade in het Forêt de la 6 Fère en vooral om de boerderij Croix Rouge. De Duitsers maakten voor hun verdedigingslinies veelvuldig gebruik van boerderijen die ze voorzagen van mortieren en machinegeweren.
Op 28 juli werd de Ourcq overgestoken. Het dorp Sergy werd drie keer veroverd, maar moest vervolgens kort na iedere verovering weer worden opgegeven. De inmiddels tot brigadegeneraal van de 84e brigade opgeklommen Douglas MacArthur vergeleek, hoe kon het ook anders, de strijd met de oorlog die het Amerikaanse leger tegen de indianen in het wilde westen had gevoerd. Duitse mitrailleurposten werden beslopen en aangevallen door het gooien van handgranaten of door een charge met de bajonet op het geweer. ‘Guts and bayonets’ was het devies. De 83e brigade met het 165 e regiment diende het offensief van de 84e brigade te vervolgen. De veldslag concentreerde zich op de eveneens versterkte boerderij Meurcy en de heuvels ten noorden van het dorp Seringes-et-Nesles. Op 1 augustus 1918 werd de lijn bereikt waar momenteel de departementale weg D2 weg naar de plaats Fère-en-Tardenois loopt. Op 2 augustus besloot de Duitse legerleiding tot een terugtocht van ongeveer 10 kilometer naar de volgende natuurlijke barrière: de rivier de Vesle. Het was echter de beurt aan de Amerikaanse 4e en de 32 e divisies om de aanval voort te zetten toen de 42e divisie op
3 augustus van het front werd teruggetrokken.
Kaart van het strijdtoneel van de 42e divisie in juli 1918.7 Omcirkeld twee versterkte boerderijen.
Aan drie militairen van het 165e regiment werd in de oorlog de Congressional Medal of Honor toegekend.8 Uit de andere drie regimenten van de 42e divisie kreeg slechts één soldaat die hoogste onderscheiding voor dapperheid. De New Yorkse sergeant Richard O’Neill viel als eerste die eer te beurt voor een actie op 30 juli. Volgens de citatie viel hij met zijn peloton een groep van 25 Duitsers aan, liep daarbij pistoolwonden op maar zette door tot hij door bloedverlies niet meer verder kon. Hij overleefde de oorlog, maar op het langs de D2 gelegen Oise-Aisne American Cemetery liggen heel wat mannen van het 165e regiment met typische Ierse namen zoals Fitzpatrick, McCarthy en O’Rourke die de bloedige strijd om de Meurcy boerderij en het dorp Seringes-et-Nesles niet overleefden. In de American Memorial Church van het dorp worden zo’n 400 namen van gesneuvelden op de muren vermeld.
De Meurcy boerderij
Een bordje langs de D2 met de tekst ‘Chemin de la 42ème Division infanterie U.S. RAINBOW 1918’ wijst de weg naar de Meurcy boerderij. Het is privéterrein maar de gedenktekens op de boerderij zijn te bezichtigen. Buiten een goed onderhouden mortier vormt een plaquette op de muur van een schuur de belangrijkste herinnering aan de strijd bij de Ourcq. De plaquette werd op de Amerikaanse Memorial Day van mei 2001 hier opgehangen tijdens een kleine ceremonie. Een veteraan van de 42e divisie had de geschiedenis van de eenheid nageplozen en de Veterans Memorial Foundation zover gekregen om een plaquette te laten maken.9 De tekst geeft beknopt de strijd vanaf 26 juli weer, die begon bij de Croix Rouge boerderij tot aan het dorp Seringes-et-Nesles. Daarbij vielen 6.459 slachtoffers waarvan 1.410 doden. Recent werd op 12 november 2011 bij de Croix Rouge boerderij eveneens een moment geplaatst voor de daar gesneuvelde soldaten uit Alabama en Iowa.
Plaquette aan de muur van een schuur van de Meurcy boerderij.
Bij de ingang van de Meurcy boerderij staat verder een grote gedenksteen voor de tweede luitenant Oliver Ames Junior van het 165e regiment. Hij sneuvelde op 28 juli bij de aanval richting de boerderij. Ames kwam niet uit New York maar was geboren in Boston in 1895 en studeerde in 1917 nog aan de universiteit van Harvard. Voor zijn acties op 27-28 juli werd hem postuum het Distinguished Service Cross toegekend.
Ames was de adjudant van majoor William Donovan. Indien Duffy de geestelijke leidsman was van de New Yorkse Ieren, dan was Donovan de krijgsheer. Duffy typeerde hem met de woorden ‘Donovan is one of the few men I know who really enjoys a battle’.11 En Duffy kende heel veel mensen.
De op nieuwsjaardag van 1883 geboren William Joseph Donovan was voor de oorlog een goed van de tongriem gesneden advocaat. Een ‘All American boy’ met Ierse wortels, katholiek van geloof, sportheld tijdens zijn studie op de Columbia Universiteit, bemiddeld en thuis in de kringen van Republikeinse Partij van New York. Hij koesterde politieke ambities en een goede staat van dienst in het leger kon daarbij helpen. In 1916 trad hij toe tot de National Guard van New York en deed mee aan de campagne in Mexico. Daar trad hij duidelijk naar voren als een leiderstype.
Bataljonscommandant Wild Bill Donovan
Ondanks het aanbod van een positie als kolonel in de staf van de 27e divisie, koos hij ervoor in 1917 bataljonscommandant te worden in het New Yorkse 69e regiment dat als 165e regiment werd opgenomen in de 42e divisie. Donovan was atletisch en eiste ook van de mannen in zijn bataljon een goede fysiek. Lange afstandmarsen en harde trainingen waren niet uitzonderlijk. Het ging er daarbij soms wild aan toe en dat is een de verklaringen voor zijn bijnaam ‘Wild Bill’. Een andere verklaring is zijn onverschrokkenheid op het slagveld. Wild Bill is overigens geen ongebruikelijke naam in de Amerikaanse geschiedenis.
In de loopgraven van Rouge Bouquet viel Donovan op door zijn koelbloedigheid tijdens het verrassingsbombardement door de Duitsers. Hij kreeg ervoor van de Fransen het Croix de Guerre als zijn eerste onderscheiding. De Fransen waren daar overigens redelijk gul mee voor hun Amerikaanse vrienden. Maar Donovan kreeg nog meer onderscheidingen. Voor zijn optreden in de veldslag bij de Ourcq werd hem het Distinguished Service Cross opgespeld door generaal Pershing, die hem nog wel kende van de campagne in Mexico.
Donovan eiste veel van zijn mannen maar ging daarbij voorop in de strijd. Hijzelf had kennelijk een bewaarengel, want van zijn naaste medewerkers sneuvelde er wel eens iemand zoals luitenant Ames op 26 juli 1918. De kogels vlogen op die dag langs Donovan heen maar troffen Ames. Donovan bood daarna tijdelijk diens positie van adjudant aan Joyce Kilmer aan, die dat accepteerde. Naast Donovan opereren was niet zonder gevaar, maar volgens Duffy deed Kilmer deze stap met volle overtuiging.
De dichter
De 31-jarige Alfred Joyce Kilmer was niet geboren in New York, al had hij er wel aan de Columbia Universiteit gestudeerd. 13 Hij was van huis uit ook geen katholiek maar wel
religieus opgevoed in het Anglicaanse protestantisme. Gevraagd naar zijn Ierse wortels
antwoordde hij eens van half-Ierse afkomst te zijn. In 1910 was hij in New York gaan wonen en werkte daar als journalist en redacteur voor de New York Times. Maar zijn passie lag bij de dichtkunst. Hij was getrouwd en had kinderen. Door een ongeneeslijke ziekte van zijn dochter werd hij in 1913 aangetrokken door het katholieke geloof en bekeerde zich.
Kilmer werd beschouwd als een van de belangrijkste Amerikaanse katholieke dichters en intellectuelen van zijn tijd. Zijn vooroorlogse gedicht Trees wordt meestal geciteerd dat eindigt met de regels:
Poems are made by fools like me
But only God can make a tree.
Kilmer volgde de in 1914 uitgebroken oorlog op de voet en verwerkte gebeurtenissen ook in zijn gedichten zoals het torpederen van de Lusitania op 7 mei 1915 in het gedicht White Ships and the Red. Direct na de deelname van Amerika aan de oorlog nam hij dienst in de National Guard van New York. In Frankrijk schreef hij nog slechts vijf gedichten en kan dan ook eigenlijk niet als een War Poet worden beschouwd. Zijn laatste gedicht The Peacemaker dateerde van 14 juni 1918. Het gedicht Rouge Bouquet is nog wel bekend maar heeft nooit die internationale status gekregen als het gedicht I have a rendez-vous with death van zijn landgenoot Alan Seeger.
De gestudeerde Kilmer viel als bijna vanzelfsprekend op in het 165e regiment, werd snel
gepromoveerd tot sergeant en verbonden aan de inlichtingensectie. Hij kreeg het aanbod om een officiersopleiding te volgen, maar dat hield in dat hij enkele maanden zijn bataljon moest verlaten en wellicht daar ook niet meer als officier zou terugkregen. Er ontstond tevens een nauwe band met Father Duffy, twee katholieke intellectuelen die elkaar in de loopgraven vonden om over geloof en de kerk te discussiëren. Kilmer begon ook aan het opschrijven van de oorlogsherinneringen van het regiment, hetgeen door Duffy werd voorgezet.
Sergeant Joyce Kilmer.
Kilmer werd op 30 juli door het hoofd geschoten tijdens een verkenningsmissie die hij samen met Donovan uitvoerde in de omgeving van het dorp Seringes-et-Nesles. Donovan was vooruit geslopen en vond de gedode Kilmer op zijn weg terug. Father Duffy leidde voor zijn vriend de begrafenismis. Aan Kilmer werd later het Croix de Guerre toegekend. Op de plaquette aan de schuur van de Meurcy boerderij zijn de laatste regels van het gedicht Rouge Bouquet toegevoegd die eindigen met Farewell, een woord dat iedere gevallene kan worden toegeroepen:
Comrades true, born anew, peace to you!
Your souls shall be where the heroes are
And your memory shine like the morning-star.
Brave and dear,
Shield us here.
Farewell!
Kilmer werd naast Ames begraven op een heuveltje bij een nog overeind staand bosje, zodat hij in de buurt van zijn geliefde bomen lag. Hij werd later herbegraven op het Oise-Aisne American Cemetery. Ook Ames ligt daar naast vele anderen van de 42e
divisie. Op de begraafplaats staan 6.012 grafkruisen. Aan geen van de gesneuvelden werd het Medal of Honor toegekend, personen die in de beschrijvingen van de Amerikaanse begraafplaatsen altijd worden genoemd. Op de huidige folder wordt alleen het graf van Kilmer aangeduid als een postume ode aan de dichter van Trees.
Kilmer schreef na het overlijden van de Britse dichter Rupert Brooke, in 1915 op weg naar Gallipoli, een gedicht ter herinnering aan hem. Daarin staan de regels:
Where, on a warrior’s grave, a lyre is hung.
We keep the echoes of his golden tongue,
We keep the vision of his chivalry.
Anders dan op de Britse grafstenen is er op de Amerikaanse grafkruisen geen plaats voor een epitaaf, want dan zou die tekst op Kilmers graf hebben kunnen staan. Maar Kilmer was evenals Rupert Brooke geen echte ‘warrior’ zoals Wild Bill Donovan. Door het gedicht Trees is zijn naam wel blijvend verbonden aan parken en wouden zoals het in 1936 geopende Joyce Kilmer Memorial Forest.
Het grafkruis van Joyce Kilmer op het Oise-Aisne American Cemetery (plot B.9.15).
Legendevorming
Na de Marne vocht de 42e divisie mee in de grote Amerikaanse offensieven in de SaintMihielsaillant en de Argonne. Op 11 november eindigde haar strijd bij Sedan, maar de oorlog was nog niet helemaal voorbij en de divisie werd uitgekozen om onderdeel te vormen van de geallieerde bezettingsmacht op de westelijke Rijnoever.
Father Duffy en William Donovan overleefden de oorlog maar keerden pas eind april 1919 huiswaarts. Voor meer dan 2.800 man van de Rainbow divisie was dat niet het geval, daarbij waren er bovendien nog bijna 12.000 gewonden te betreuren.
14 Ook Donovan raakte op 15 oktober 1918 zodanig gewond aan zijn been in een gevecht in de Argonne dat hij tegen zijn wil van het slagveld moest worden afgedragen. Voor zijn optreden daar werd hem eind 1922 het Medal of Honor toegekend.
De 42e divisie werd na thuiskomst ontbonden, de Rainbow loste letterlijk op en de
onderdelen vertrokken naar hun thuisstaten. Donovan was inmiddels bevorderd tot kolonel en had het bevel over het 165e regiment verkregen. Hij leidde de verwinningsparade van het regiment door de straten van New York. Een spandoek in de parade gaf 650 Gold Stars aan, het aantal gevallenen in het regiment.15 Joyce Kilmer maakte de parade niet meer mee, al had hij zich er in het gedicht When the Sixty-ninth comes back wel een voorstelling van gemaakt. In dit lange gedicht staat veelvuldig de regel ‘New York will be seen one Irish green when the Sixty-ninth comes back’.
Donovan en de officieren van The Fighting 69th stellen zich op voor de overwinningsparade in New York.
Duffy vervolgde de door Kilmer begonnen oorlogsherinneringen en in 1919 verscheen het boek Father Duffy’s Story. A Tale of Humor and Heroism, of Life and Death with the Fighting Sixty-ninth. Daarbij bleef het echter niet. De oorlog van Duffy en zijn regiment werden nog diverse malen het onderwerp van een boek.16 In 1940, aan de vooravond van een nieuwe Amerikaanse deelname aan een wereldoorlog, figureerde Duffy in de film The Fighting 69th met in de hoofdrol de toen populaire filmster James Cagney. Die speelde een fictief personage van een ongedisciplineerde en zich drukkende New Yorker die door Duffy op het juiste patriottistische spoor werd gezet en een oorlogsheld werd. Clips van de film zijn op YouTube te zien.
Terug in New York werd Duffy priester in de Holy Cross Church in Manhattan, een kerk in het theaterdistrict. Voor hem werd het dus vrijwel letterlijk ‘Goodbye France, Hello Broadway’. Hij overleed in 1932 als een legende en was de Fighting Chaplain geworden. De Saint-Patrick kathedraal was afgeladen tijdens de begrafenisdienst en meer dan 25.000 mensen stonden buiten op Fifth Avenue. In een hoek van Times Square werd voor hem een standbeeld opgericht. Sinds 1937 staat hij daar blootshoofd in legeruniform met de bijbel in zijn hand voor een groot Keltisch kruis.
Het standbeeld van Father Duffy op Times Square in New York.
Father Duffy als The Fighting Chaplain in een stripverhaal.
Donovan verliet de militaire dienst en ging werken in het Amerikaanse justitieapparaat. Hij hoopte te profiteren van zijn oorlogsroem en deed vergeefs een gooi naar de positie van gouverneur van de staat New York. Zijn volgende moment van glorie kwam, weliswaar in het geheim, in de Tweede Wereldoorlog als het hoofd van het Office of Strategic Services (OSS), de voorloper van de huidige Central Intelligence Agency (CIA). Hij werd de ‘Spymaster’, de man die honderden agenten uitstuurde om informatie te verzamelen en sabotage te plegen.
In de rang van majoor-generaal verliet hij de spionagedienst. Voor hem geen standbeeld in New York. Wel werd zijn staat van dienst uitgebreid met de Distinguished Service Medal en de National Security Medal. Donovan overleed op 76-jarige leeftijd in 1959, hij ligt begraven op de nationale begraafplaats Arlington bij de hoofdstad Washington. Father Duffy was allang heengegaan en kon hem dus op zijn sterfbed niet nog de laatste sacramenten toe dienen maar een tot de orde van de Dominicanen behorende broer van Donovan zorgde daarvoor. Ook kon Duffy hem niet meer herinneren aan een gesprek tussen hen beiden tijdens de strijd bij de Ourcq in 1918. Eén van Donovans mannen had hem omschreven als ‘Wild Bill is a son of a bitch, but he is game one’.17 Donovan antwoordde toen ‘Well Father, when I’am gone write that as my epitaph’. Het staat helaas niet op de grafsteen.
Noten
1 MacArthur, Douglas, Reminiscences, London, 1964, p. 46.
2 Cooke, James J., The Rainbow Division in the Great War, 1917-1919, Westport,
Connecticut, 1994, p. 247-249.
3 Zie voor de tekst: http://www.firstworldwar.com/audio/goodbyebroadway.htm. Op
YouTube is een uitvoering geplaatst.
4 Cooke, p. 41.
5 Duffy, Francis P., Father Duffy’s Story. A Tale of Humor and Heroism, of Life and Death with the Fighting Sixty-ninth, New York, 1919. Het boek is van internet te downloaden.
6 Kilmer, Joyce, Poems, Essays and Letters, New York, 1919. With a memoir by Robert Cortes Holliday. Gedichten van Joyce Kilmer zijn deels te downloaden van de websites
http://www.poemhunter.com/joyce-kilmer/poems/ en http://www.bestpoems.net/joyce_kilmer/index.html.
7 Cooke, p. 119.
8 Website van de Congressional Medal of Honor Society, http://www.cmohs.org/.
9 Website van de Rainbow Division Veterans Memorial Foundation, www.rainbowvets.org/.
10 Website van de Croix Rouge Farm Memorial Foundation, http://croixrougefarm.org/.
11 Duffy, p. 270.
12 Duffy, p. 192-193.
13 Cargas, Harry J., I Lay Down My Life, Biography of Joyce Kilmer, Boston, 1964.
14 Shay, Michael E., The Yankee Division in the First World War, College Station, Texas, 2008, p. 223. Shay vergelijkt de verliescijfers van de 1e , 2e , 26e en 42e divisies.
15 Duffy, p. 329.
16 Harris, Stephen L., Duffy’s War, Fr. Francis Duffy, Wild Bill Donovan and the Irish Fighting 69th in World War I, Washington D.C,. 2006. De bibliografie vermeldt nog vijf eerder verschenen boeken.
17 Duffy, p. 220.
______________________________________________________________________
▬ © 2014 – Eric R.J. Wils. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur.
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke
toestemming vereist van de auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres
aan de auteur worden voorgelegd. Dit artikel is eerder geplaatst in het septembernummer
van 2014 van De Groote Oorlog, het huisorgaan van de Western Front Associatie