Door Kees M. Paling. Een kleine eeuw geleden, in november 1914, landde een Britse invasie-macht op de kust van Duits Oost-Afrika. Het was het begin van een hoogst ongelukkige militaire campagne. Minstens zo bizar was de daaropvolgende oorlog te water die herinneringen oproept aan films als African Queen. Terugblik op een oorlog met een hoog Kuifje-gehalte.
Als het aan Herr Dr. Schnee, de gouverneur van Duits Oost-Afrika had gelegen, was het nooit tot een gewapend treffen gekomen tussen het Britse Imperium en het Duitse Keizer-rijk. Wat hem betrof mochten de Britten de havenstad Dar es Salaam zonder slag of stoot innemen. Schnee vreesde niet zozeer de Britse kruisers voor de kust van Oost-Afrika, dan wel de ondermijning van het koloniale gezag. Wat moest de inheemse bevolking er wel niet van denken als de Europeanen elkaar op het ‘Zwarte Continent’ te lijf zouden gaan? Schnee meende bovendien dat de oorlog in Europa beslist zou worden en zeker niet in Afrika.
Kolonel Paul von Lettow-Vorbeck, de commandant van de Schutztruppe – het Duitse koloniale leger – zag wel een belangrijke rol voor zijn manschappen weggelegd. Nu de Blitzkrieg niet langer frisch und fröhlich was en de strijdende partijen in Europa zich steeds meer ingroeven, wilde Von Lettow graag het verdere verloop van de oorlog beïnvloeden. Met aanvallen op het noordelijker gelegen Brits Oost-Afrika wilde hij zoveel mogelijk Britse troepen aan het Europese strijdtoneel onttrekken.
Aan beide zijden van de grens tussen Brits en Duits Oost-Afrika konden zo’n 3.000 soldaten op de been worden gebracht. De Schutztruppe bestond uit tweehonderd Duitse officieren en ongeveer 2.400 inlandse Askari’s. Bij de Britse Kings’s African Rifles lagen de verhoudingen niet veel anders. Maar, terwijl Von Lettow zijn troepen concentreerde rond Moshi aan de voet van de Kilimanjaro – vlak langs de noordgrens – bleven de Britse eenheden door laksheid van hun commandant verspreid over de kolonie. Zodoende kon men slechts 150 manschappen sturen ter verdediging van de zo belangrijke Uganda-spoorlijn welke van Mombasa via Nairobi naar het Victoriameer liep.
Bij de Britse gemeenschap zat de schrik voor de Hunnen er goed in na verhalen in de Engelse kranten over de gruweldaden van de Duitsers in België. Zo bracht aan het begin van de oorlog een gerucht over een Duits vliegtuig de bevolking van Nairobi in een lichte staat van paniek. In werkelijkheid heeft de gehele Oost-Afrikaanse Luftwaffe nooit meer omvat dan één enkele tweedekker. Deze was naar de kolonie gevlogen ter gelegenheid van een tentoon-stelling in Dar es Salaam. Bij de eerste vlucht was het ding al neergestort.
KOFFIEPLANTER
In de eerste weken van de oorlog rekruteerden beide partijen alle jagers, planters en employés die er in de twee kolonies te vinden waren, zo niet voor frontdienst, dan wel voor het op gang houden van de oorlogseconomie. Aan Britse zijde werd de koffieplanter Bror Blixen, echtgenoot van Karen – Out of Africa – Blixen, benoemd tot officier bij de inlichtingendienst. Aan Duitse zijde werd de planter Claus Felix von Amsberg – vader van de latere Prins de Nederlanden – ingelijfd bij de Schutztruppe. Zijn belangrijkste taak was de troepen te voorzien van vet. Olifantenvet, welteverstaan.
Ook in Londen werd de dreiging van de Schutztruppe serieus genomen. Besloten werd om vanuit Bombay een konvooi met achtduizend manschappen te laten uitvaren ter versterking van de strijdkrachten in Brits Oost-Afrika. Aan boord bevond zich kapitein Richard Meinertzhagen, een Britse inlichtingenofficier, afstammeling van een zeventiende eeuwse Duitse koopmansfamilie. Hij was nogal somber gestemd over de kwaliteit van de troepen. ‘Ze zijn het slechtste wat je in India kunt aantreffen’, zo schreef hij op 13 oktober in zijn dagboek,‘en ik beef al bij de gedachte dat we serieuze tegenstand ondervinden. Twee bataljons hebben geen machinegeweer en de hogere officieren hebben meer weg van fossielen dan van jonge en energieke aanvoerders.’
Zo mogelijk nog kritischer was hij over de plannen van zijn superieur, generaal Aitken. Deze wilde een landing in Tanga, gevolgd door een opmars richting Kilimanjaro. Een tweede Britse troepenmacht zou vanuit het noorden in dezelfde richting trekken en zo de Schutztruppe in de tang nemen. ‘The Indian Army’, zo meende Aitken, ‘will make short work of a lot of niggers’.
Meinertzhagen had zo zijn bedenkingen. Niet alleen zouden de aanvoerlijnen van Aitken zeer lang worden, ook zouden de beide Britse colonnes geen contact met elkaar hebben tot het uiteindelijke treffen bij de Kilimanjaro. De inschatting van Meinertzhagen bleek onjuist: het kon allemaal nog veel erger.
Eenmaal voor de rede van Tanga, op 2 november 1914, besloot Aitken de Duitsers een ultimatum te stellen: onvoorwaardelijke overgave, binnen 24 uur. Met hun haast spreekwoordelijke liefde voor treintabellen bedachten de Duitsers zich geen moment. In die 24 uur wist Von Lettow het grootste deel van zijn troepen per trein vanuit Moshi naar het vrijwel verlaten Tanga te transporteren. Toen de Britten op 4 november de eigenlijke aanval inzetten, stond het Duitse welkomstcomité klaar.
De geringe paraatheid en het gebrek aan discipline bij de Indiase troepen was er waarschijnlijk de oorzaak van dat al bij de eerste Duitse tegenaanval grote paniek uitbrak. Het ongemak aan Engelse zijde werd nog eens versterkt door zwermen wilde bijen die in hun nesten waren gestoord en nu tot de aanval overgingen. Nog jarenlang zouden onder Britse veteranen sterke verhalen de ronde doen over gedresseerde wilde bijen die de Duitsers als geheim wapen hadden ingezet.
In het zicht van zijn vluchtende manschappen gaf Aitken de kruiser Fox opdracht om twee schoten af te vuren. Voor het verloop van de strijd was dit niet alleen zinloos, de beide salvo’s kwamen ook hoogst ongelukkig terecht: de eerste granaat sloeg een gat in het Duitse hospitaal aan de rand van Tanga, terwijl de tweede zo dicht bij Meinertzhagen ontplofte, dat deze versuft in een kokospalm belandde.
De Duitsers wonnen deze ‘slag’. De nederlaag bij Tanga was van dien aard dat het de Britten meer dan een jaar zou kosten om daar weer bovenop te komen. In het ‘verloren’ jaar 1915 brachten ze het niet veel verder dan een aantal wisselingen van de wacht. Pas begin 1916 zou de Zuid-Afrikaanse generaal Jan Smuts de Britten te hulp schieten door de Duitsers het initiatief te ontnemen.
KAT-EN-MUISSPELLETJES
Terwijl op land de eerste veldslag plaatsvond, ontwikkelde zich op de grote meren van Centraal Afrika een geheel ander spel. De met oude kanonnen uitgeruste Duitse en Britse vrachtboten speelden hier kat-en-muisspelletjes met vaak fatale afloop. Op het Njasa-meer bijvoorbeeld, lag de Duitse vrachtvaarder Hermann von Wiesbaden op 8 augustus 1914 rustig aan de kade van Sphinxhaven. De kapitein ontdekte pas dat de oorlog was uitgebroken toen zijn Britse collega Rhoades van de Gwendolen zijn schip vol granaten pompte. ‘Gott for damn, Rhoades!’, zo schijnt de onthutste gezagvoerder zijn belager te hebben toegeroepen, ‘was you drunk?’
Op het Victoriameer was de Duitse sleepboot Muansa gedurende de eerste twee maanden heer en meester, om de doodeenvoudige reden dat deze, als enige, over een kanon beschikte. De situatie veranderde toen begin oktober vier Britse stoomboten werden bewapend en de jacht openden op de Muansa. Hoewel het nog enkele maanden zou duren, lag de uitkomst van de strijd al bij voorbaat vast. En met de Muansa kwam tevens een einde aan de Duitse militaire aanwezigheid op het Victoriameer dat, met oevers zowel in Brits als Duits Oost-Afrika van grote betekenis was.
Van een echt ‘flottielje’ was eigenlijk alleen sprake op het Tanganyikameer waar de oorlogsbodem Goetzen, bijgestaan door de kleinere schepen Kingani en Hedwig von Wissmann – niet te verwarren met de inmiddels in schroot veranderde Hermann von Wissmann – de scepter zwaaide.
In enkele maanden tijds rekenden deze drie schepen af met de paar buitenlandse concurrenten van betekenis.
Eind augustus zond de Hedwig de enige Belgische stoomboot naar de bodem van het meer en nog voor het eind van het jaar volgden de enige twee Britse schepen.
De Admiraliteit in Londen had voorlopig echter andere zaken aan haar hoofd. Hoewel de Britse marine over de wereldzeeën heerste, was er een aantal Duitse oorlogsschepen zo actief dat zij een voortdurende bedreiging vormden voor marine en koopvaardij. Tot deze ‘spelbrekers’ behoorden de Goeben en de Breslau in de Middellandse Zee, de Scharnhorst en de Gneisenau in de Stille Oceaan, de Emden als stille ridder in de Indische Oceaan en ten slotte, de kruiser Königsberg voor de kust van Oostelijk Afrika. Nadat de Königsberg in september in de haven van Zanzibar de Britse kruiser Pegasus tot zinken had gebracht, werd de jacht op het Duitse oorlogsschip geopend.
HOSPITAALSCHIP
De Königsberg was, voor het uitvoeren van de nodige reparaties inmiddels goed verborgen in de delta van de rivier de Rufiji, ten zuiden van Dar es Salam. Een eerste aanwijzing met betrekking tot die schuilplaats kreeg de Britse marine toen half oktober 1914 in de haven van Lindi een schip van de Duitse Oost-Afrikalijn werd doorzocht. Hoewel uitgemonsterd als een hospitaalschip – compleet met rood kruis – wees niets aan boord op enigerlei medische professie. Het vermoeden dat het hier om een bevoorradingsschip van de Duitse kruiser ging werd bevestigd door de vondst van gedetailleerde kaarten met daarop de plaats van het rendez-vous met de Königsberg: enkele kilometers stroomopwaarts in de Rufiji-delta.
Onmiddellijk legde de Britse marine een blokkade voor de vier rivierarmen waarin de Rufiji uitmondde. Zekerheid over de aanwezigheid van de kruiser had men echter niet, want de rivier bleek te ondiep voor de Britse schepen om een kijkje te nemen.
Looff, de kapitein van de Königsberg, wist in zijn schuilplaats dat uitvaren naar Dar es Salam gelijkstond aan zelfmoord. Hij moest nu andere mogelijkheden zoeken om de hoogst noodzakelijke reparaties te laten verrichten. Zo ontstond het idee om stoomketel en machines te ontmantelen en op reusachtige houten sledes, getrokken door meer dan duizend inboorlingen, naar Dar es Salam te sturen. De tocht van meer dan 150 kilometer voerde dwars door moerassen, savannen en dicht struikgewas vol doornen. Rivieren moesten worden overgestoken via haastig gebouwde bruggen, beekjes werden genomen over een dijk van stenen. Na drie weken bereikten ze de scheepswerf van Dar es Salam. Daar werden de reparaties verricht, waarna de terugreis werd aanvaard.
Looff had intussen niet stilgezeten. Om eventuele Britse aanvallen af te slaan had hij lichtere kanonnen en machinegeweren van de Königsberg gedemonteerd en op strategische plaatsen langs de rivierarmen ingegraven. In de hele delta had hij telefoonlijnen laten aanleggen zodat alle eenheden met elkaar verbinding stonden. Spoedig zou Delta-force zijn waarde bewijzen. Op 30 oktober 1914, de dag waarop Looff de machines weer beproefde, ontdekte de uitkijk van een Britse oorlogsbodem een boom die zich langzaam verplaatste: het was de tot kokospalm omgetoverde mast van de Königsberg.
Met kerst 1914 zonden Britse matrozen bij opkomend tij houten kistjes mee, die stroomopwaarts de rivierarmen van de Rufiji indreven. De kistjes bevatten allerlei briefjes voor de mannen van Delta-force, waaronder advertenties voor Britse Christmas pudding. Op de kistjes kwam geen reactie, maar toen de Britten via de radio een kerstgroet aan Kony richtten, volgde binnen enkele minuten het antwoord: ‘Thanks, the same to you. And if you want to see me, I am always at hoom. Looff.’
Het voorjaar van 1915 ging hier voorbij met het vanuit de lucht verkennen van de Rufiji-delta en het aanvoeren van twee ‘monitoren’ – lage transportschepen met een geringe diepgang die de delta konden binnenvaren. De enige twee exemplaren die de Britse marine nog rijk was, bevonden zich in Het Kanaal. Het zou tot juli duren voor de beide schepen – de Mersey en de Severn – op hun plaats van bestemming waren en klaar voor de laatste slag.
VUURGEVECHTEN
De omstandigheden waarin de bemanning van de Königsberg zich na een half jaar gijzeling in de rivierdelta bevond, waren overigens verre van benijdenswaardig. Elke dag moest het schip worden ontdaan van de oprukkende jungle. Die strijd gaf de uitzichtloosheid van de situatie aardig weer. Looff had bovendien in opdracht van Berlijn een groot deel van zijn bemanning aan Von Lettow moeten afstaan. De mannen die overbleven leden zonder uitzondering aan malaria of dysenterie. Mocht het einde nabij zijn, dan zou dat wellicht voor beide partijen een bevrijding betekenen.
Dat einde liet niet lang op zich wachten. In de vroege morgen van 6 juli 1915 voeren de Mersey en de Severn de Rufiji-delta binnen om daar, na twee dagen van soms hevige vuurgevechten zegevierend uit terug te keren. In die 48 uur wisten de beide schepen zonder al te veel schade langs de Delta-force te komen. Met hulp van een verkenningsvliegtuigje vuurden ze in de richting van de Königsberg. Toen het laatste kanon van de Duitse kruiser werd uitgeschakeld en het aantal gesneuvelden tot dertig was opgelopen, gaf een zwaar-gewonde Looff opdracht het schip te verlaten. Om de eer aan zichzelf te houden werd bij de Königsberg een torpedo tot ontploffing gebracht die de kruiser op de bodem van de rivierdelta deed belanden.
Later, na de aftocht van de Mersey en de Severn, keerden de Duitsers terug. Ze streken de vlag en demonteerden de scheepskanonnen. Op wagens, getrokken door zo’n vierhonderd inlanders werden ze naar Dar es Salaam vervoerd. Zo kwam de Schutztruppe in het bezit van de zwaarste stukken geschut van het gehele Afrikaanse continent.
Een laatste doorn in het oog van de Britse Admiraliteit was de Duitse hegemonie op het Tanganyikameer, dankzij de aanwezigheid van de drie oorlogsbodems Hedwig, Kingani en Goetzen. Om hieraan een einde te maken rustten de Britten in Engeland twee kleine, maar snelle schepen uit – tot schrik van de Admiraliteit Mimi en Toutou gedoopt – en brachten deze per schip naar Kaapstad en vervolgens per spoor naar Fungurume in de Belgische Kongo. Vandaar begon op 6 augustus 1915 een onmogelijke reis met een tweetal door stoommotoren aangedreven wagens, elk beladen met een schip en geassisteerd door vierhonderd inheemse medewerkers alsmede 48 ossen voor de zware trajecten.
Vijf weken lang zou de colonne door een van de droogste delen van de Kongo trekken. Zich een weg banend door hitte, stof en struikgewas, met nauwelijks drinkwater daar dat voornamelijk opging aan de stoomketels, wist men per dag slechts enkele kilometers te vorderen. Dat had ook te maken met de 150 bruggen die gebouwd en soms herbouwd moesten worden om kloven en rivieren te passeren. Na nog twee trajecten over water en spoor, bereikte men eind oktober de oever van het Tanganjika-meer ter hoogte van Lukuja. Gelukkig bleken alle inspanningen niet voor niets te zijn geweest. Op tweede kerstdag 1915 maakten Mimi en Toutou de Kingani onschadelijk, twee maanden later gevolgd door de Hedwig.
In de – later verfilmde – roman African Queen wordt beschreven hoe de laatste Duitse oorlogsbodem op een Afrikaans meer tot zinken wordt gebracht door kleine Britse aanvalsboten. Hoewel de strijd rond het Tanganyikameer hier duidelijk als uitgangspunt heeft gediend, is de beschreven afloop van de strijd historisch niet juist. Aangezien de Britse commandant na de eerdere overwinningen overvallen werd door een hardnekkige vorm van faalangst, bleef een confrontatie met de Duitse kruiser Goetzen uit. Pas in de zomer van 1916 bombardeerden Belgische vliegtuigen het schip. Het waren uiteindelijk de Duitsers zelf die het schip tot zinken brachten. Een handelwijze die de Duitse Kriegsmarine later in de Tweede Wereldoorlog welhaast tot traditie zou verheffen.
In 1916 waren de Duitsers nog zo slim om voor het tot zinken brengen alle machines zwaar in de olie te zetten. Dat maakte het oplappen een stuk eenvoudiger indien tot berging kon worden overgegaan. De Belgen profiteerden hiervan nadat de Duitsers Afrika waren uitgegooid. Na de Eerste Wereldoorlog werd de Goetzen, omgedoopt tot Liemba door de Belgen ingezet als transportschip op het meer.
De Goetzen zou in zijn nieuwe rol niet alleen het Duitse Keizerrijk, maar ook het Belgische en Britse koloniale tijdperk overleven. Wie een actuele reisgids voor Tanzania opslaat bij het hoofdstuk ‘transport over water’ kan constateren dat de eens zo gevreesde Duitse oorlogsbodem nog steeds heer en meester is op het Tanganyikameer. Alsof de tijd heeft stilgestaan.