Tekst en foto: Eric R.J. Wils
Inleiding
De inzet van het chemisch wapen aan het westelijk front is welbekend. Duizenden tonnen gifgas werden vanaf april 1915 door de strijdende partijen op elkaar losgelaten in de hoop hiermee een doorbraak in de loopgravenstrijd te forceren. Het gebruik van gifgas aan het zuidelijk front bij de rivier de Isonzo was minder frequent, hoewel ook daar de Italiaanse en Oostenrijks-Hongaarse troepen ruim twee jaar lang tegenover elkaar stonden zonder een echte doorbraak. Die kwam er wel tijdens de Twaalfde Isonzo-slag, meer bekend onder de naam Caporetto, waarin Duitsland ging meevechten. In de vroege ochtend van 24 oktober 1917 werd het Duits-Oostenrijkse offensief geopend en een gasaanval maakte daarvan een belangrijk onderdeel uit.
Italië in oorlog
Op 23 mei 1915 besloot Italië deel te gaan nemen aan de Eerste Wereldoorlog en verklaarde het de oorlog aan de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie van de Habsburgers. In geheim overleg met de Britten en Fransen was de Italianen aanzienlijke uitbreiding van hun grondgebied aangeboden bij een overwinning van de Entente op de Centrale Machten. Italië verklaarde in 1915 alleen nog de oorlog aan het Habsburgse Rijk en pas op 28 augustus 1916 aan het Duitse Rijk ¹ De Italiaanse bevolking werd vooraf rijpgemaakt voor een ‘heilige oorlog’ door volksmenners als Gabrielle d’Annunzio en Benito Mussolini. De strijd van de nationale held Guiseppe Garibaldi uit de negentiende eeuw diende te worden voortgezet om die vervloekte Habsburgers uit het noorden van het land te verdrijven en de Adriatische Zee tot een Italiaanse zee te maken. De Risorgimento, de
herrijzenis van het glorieuze Romeinse Rijk, moest afgemaakt worden.
Of het Italiaanse leger nu klaar was voor een dergelijke veroveringsoorlog, was eigenlijk van
ondergeschikt belang. De politiek wilde het en de gewone Italiaan had maar te volgen. Een
miljoenenleger werd uit de grond gestampt om het doel te verwezenlijken. Italië was overigens nog een overwegend agrarisch land en economisch niet voorbereid op een materiaalslag om kanonnen, machinegeweren, granaten en dies meer in grote hoeveelheden te produceren.
Het Italiaanse leger stond onder bevel van de in 1850 geboren generaal Luigi Cadorna.2 Gestaag opgeklommen werd hij in 1904 bevorderd tot luitenant-generaal en in 1914 tot opperbevelhebber. Hij was zeker geen nieuwe Caesar. Militaire historici zijn niet mild over hem en omschrijvingen als ‘de slechtste generaal aller tijden’ doen opgang. Cadorna had in ieder geval heel weinig opgestoken van de al negen maanden durende strijd aan de andere oorlogsfronten. Aan het westelijk front waren aanvallen met de bajonet op het geweer ontaard in bloedige slachtpartijen door mitrailleurs en artillerievuur. Maar ook Cadorna liet het Italiaanse leger op dezelfde manier aanvallen en dan nog wel in een berggebied waar de verdediger in het voordeel was. Hij handhaafde bovendien een kadaverdiscipline met doodstraffen voor deserteurs of voor hen die weigerden verder te vechten. In het Italiaanse leger werden zelfs 750 militairen als voorbeeld gefusilleerd.
Zijn tegenstander werd de in 1856 geboren generaal Svetozar Boroevič von Bojna afkomstig uit Kroatië.³
Zijn bijnaam als de ‘Leeuw van de Isonzo’ geeft al aan dat zijn reputatie als militair
bevelhebber aanzienlijk hoger wordt ingeschat dan die van Cadorna. In mei 1915 werd hij de
commandant van het Oostenrijks-Hongaarse leger aan het Isonzo-front. De rivier die ruwweg de grens vormde tussen Italië en het Habsburgse Rijk. Maar ook hij schuwde harde maatregelen niet. Op 30 mei 1915 gaf hij een Haltbefehl uit: ‘een ieder die een stap terugdoet, moet ter plekke worden doodgeschoten’.
Strijd aan de Isonzo
Het Italiaanse leger kwam eind mei 1915 snel in actie en veroverde terrein op de Oostenrijkers die hun verdediging nog niet op orde hadden en zich terugtrokken. Alpini-bataljons namen de in de vallei van de Isonzo gelegen plaats Kobarid (in het Duits Karfreit) in en die werd herdoopt in Caporetto. Tot 24 oktober 1917 mochten ze dromen dat het gebied altijd Italiaans zou blijven. Ook Mussolini, soldaat geworden in het eliteregiment Bersaglieri, passeerde in februari 1916 Caporetto op weg naar het front bij Bovec (in het Duits Flitsch).
Op 23 juni 1915 werd de eerste van de zogenoemde twaalf slagen aan de Isonzo uitgevochten. Die eerste poging van het Italiaanse leger om door te breken op het Karst-plateau ten noorden van de havenplaats Monfalcone aan de Adriatische Zee eindigde op 7 juli 1915. Later in het jaar volgden er nog drie offensieven om te proberen door de Habsburgse stellingen te geraken en de belangrijke havenstad Triëst te veroveren. Hoewel enige terreinwinst werd geboekt, bleek een echte doorbraak tevergeefs en de Italiaanse verliezen stapelden zich op. Maar Cadorna volhardde in zijn voornemen.
Meer en meer troepen en materieel werden naar de grensstreek gestuurd waar twee Italiaanse legers waren gevormd. Het Derde Leger, onder bevel van de hertog van Aosta, vocht vanaf de kust bij Monfalcone tot een lijn onder de plaats Tolmin. Het Tweede Leger, vanaf juni 1917 onder bevel van de generaal Luigi Capello, stond aan de noordelijke kant die reikte tot de bergen ten noorden van Bovec. De winter met sneeuw en lawinegevaar onderbrak de serie van Italiaanse offensieven, maar medio maart 1916 werd opnieuw begonnen met de strijd die als de Vijfde Isonzo-slag bekend staat. De Italianen boekten hun belangrijkste succes tijdens de Zesde Isonzo-slag die begon op 4 augustus 1916. Het lukte het Derde Leger de zuidelijke kant van het Karst-plateau te veroveren waaronder de strategisch belangrijke heuvel Monte San Michele. Ook de stad Görz (Gorizia) viel in Italiaanse handen. Het front schoof over een lengte van 20 kilometer zo’n vijf kilometer op, maar de Italianen konden niet doordrukken. Dat probeerden ze opnieuw later in 1916 en in 1917.
De Elfde Isonzo-slag was het laatste grootste Italiaanse offensief dat begon op 17 augustus 1917 en werd volgehouden tot 12 september. Zowel het Tweede als Derde Leger werd in de strijd geworpen. Tussen Gorizia en Tolmin kon de Isonzo worden overgestoken en de hoogvlakte van Bainsizza werd vervolgens veroverd. Weer schoof het front zo’n vijf kilometer op. De Oostenrijkers wankelden opnieuw maar hielden nog altijd stand. De offensieven aan het Isonzo-front hadden inmiddels wel zo’n 700.000 (dood, vermist, gewond) Italiaanse slachtoffers geëist.
Eerste gasinzet aan de Isonzo
Tussen de grotere offensieven in werd er op kleine schaal gewoon doorgevochten. De OostenrijksHongaarse troepen stonden constant onder Italiaanse druk en moesten meestal enig terrein prijsgeven ondanks het Haltbefehl van generaal Boroevič. De Monte San Michele op het Karstplateau werd in juni 1916 met man en macht verdedigd door de Habsburgse troepen die de heuvel niet wilden prijsgeven. Op 29 juni 1916 lanceerden ze hier een gasaanval met chloor tegen de Italiaanse aanvallers. Chloor werd afgeblazen uit gascilinders zoals dat op 22 april 1915 bij Ieper was gebeurd. Het was de eerste inzet van het gaswapen aan het Isonzo-front en werd uitgevoerd met kennis van de Duitse bondgenoot. De Italianen hadden geen gasmaskers en leden daardoor
aanzienlijke verliezen. Zij gingen op hun beurt bij de Franse bondgenoten te rade om zich in het vervolg tegen gasaanvallen te kunnen beschermen.
Duitse inbreng in 1917
In het najaar van 1917 raakte Oostenrijk-Hongarije echter uitgeput van de strijd tegen Italië, Servië en Rusland. Drie jaar lang vechten op verschillende fronten had zijn tol geëist. Geschat werd dat het leger aan de Isonzo zo’n 400.000 man (dood, vermist, gewond) had verloren. Duitsland moest bijstand bieden en had daar ook belang bij door het Habsburgse Rijk in de oorlog te houden.
Een nieuw Veertiende Leger werd gevormd uit zeven Duitse en acht Oostenrijks-Hongaarse divisies onder het bevel van de ervaren Duitse generaal Otto von Below. Als zijn stafchef werd de generaal Konrad Krafft von Dellmensingen aangesteld, de oprichter van het Duitse Alpenkorps en een specialist van de strijd in de bergen.
Een gewaagd aanvalsplan – Operation Waffentreue – werd opgesteld waarbij vanaf twee kanten richting Caporetto werd aangevallen door de valleien langs de Isonzo.6 Vanaf het noorden bij Bovec door de Oostenrijkers en vanaf het zuiden door de Duitsers. Een speciale rol werd toegekend aan het Alpenkorps dat over de bergen moest trekken. Zij konden gebruik maken van het OostenrijksHongaarse bolwerk bij Tolmin aan de westelijke kant van de Isonzo. Onder Tolmin grensden de twee Italiaanse legers aan elkaar en bij een succesrijk offensief kon de samenhang daartussen worden verbroken. Het Oostenrijks-Hongaarse leger van generaal Boroevič diende de zuidflank van de opmars van het Veertiende Leger te beschermen. Eenmaal door de Italiaanse linies heen, kon de opmars richting Italië beginnen. Voldoende reservedivisies waren daarvoor beschikbaar gesteld.
Cruciaal voor het slagen van het plan was het snel uitschakelen van de Italiaanse artillerie die in tunnels op de berghellingen rond de valleien stond geposteerd.
Treinen voerden de troepen, kanonnen, munitie en bevoorrading aan via Oostenrijkse stations en Ljubljana. Daarna moest alles door de bergpassen naar de frontlijn tussen Tolmin en Bovec worden getransporteerd. De opbouw van het Veertiende Leger duurde ruim vier weken en al die activiteit bleef niet verborgen voor de Italianen. Grote delen van het Duitse aanvalsplan werden bovendien verraden door overlopers, maar daar werd onvoldoende op geanticipeerd. Cadorna sloot als het ware zijn ogen en de sector tussen Tolmin en Bovec werd niet extra versterkt.
De kennismaking met de Duitse oorlogsmachine op 24 oktober 1917 kwam dan ook als een schok voor de Italianen waarbij ze ook nog eens werden geconfronteerd met een voor hen praktisch onbekende gasoorlog. Die was in de jaren na 1915 aan het westelijk front sterk geëvolueerd van het gebruik van gascilinders met chloor naar gasgranaten met agressievere chemische wapens. Met nog als speciale verrassing een Duitse gasaanval met een nieuw wapen.
Duitse gaswerper
Tijdens het Brits-Franse voorjaarsoffensief in april 1917 werden de Duitsers bij de Noord-Franse stad Arras verrast door duizenden gasbommen gevuld met fosgeen, die van ongeveer twee kilometers afstand in hun loopgraven werden geprojecteerd. Dit was het resultaat van een uitvinding van de Britse kapitein William Livens van de Special Brigade.
Zijn Livens-projector was een verbouwde mortier voorzien van een gasbom met onderin een explosieve lading voor de voortstuwing. Een rij van deze projectoren werd ingegraven en kon met een elektrisch circuit gelijktijdig worden afgevuurd. Op het beperkte gebied waar die gasbommen terecht kwamen, werd op die manier een hoge gasconcentratie gegenereerd. Een hoge concentratie betekende een grote belasting voor het gasmasker.
De Duitsers, de leermeesters van de gasoorlog, werden in april 1917 voorbij gestreefd door hun leerlingen. Maar een dergelijke voorsprong bleef niet lang behouden. Een speciale groep onder leiding van luitenant en chemicus Otto Hahn, een latere Nobelprijswinnaar voor chemie, werd op dit probleem gezet.
Met als resultaat dat in het najaar van 1917 de Duitse Gaspioniere ook waren
voorzien van het nieuwe gaswapen. De Duitse Gaswerfer was, evenals het Britse voorbeeld, gebaseerd op een bestaande mortier met een buisbreedte van 18 cm. Daar was in de Duitse arsenalen nog een grote voorraad van beschikbaar. Die mortierbuis was weliswaar kleiner dan van de Livens-projector, maar voorkwam dat er weer een nieuwe productielijn opgezet moest worden. Het bereik van de gaswerper was met zo’n 1600 meter korter dan de Livens-projector. De vulling van de gasbom bestond uit zes liter fosgeen of difosgeen, ook bekend onder de Duitse codenaam groenkruis.
Hahn ging in september 1917 met andere leden van de Duitse gastroepen op verkenning uit naar het Isonzo-front. Ze werden daarvoor in Oostenrijkse uniformen gestoken om niet op te vallen. Locaties werden bekeken waar de gaswerpers het beste konden worden ingezet. Tegelijkertijd werd een speciaal Gaswerferpionierbataillon 35 gevormd om de ongeveer 900 beschikbare gaswerpers te installeren en bedienen.
De uiteindelijke keus voor de gasaanval viel op de vallei bij Ravelnik ten zuiden van Bovec. Een Italiaans bataljon had zich daar verschanst in tunnels in de bergwand en kon niet met de artillerie worden bestookt. Uitschakeling van dit bataljon werd echter noodzakelijk geacht om het begin van de aanval door de vallei richting Caporetto zonder problemen te laten verlopen.
I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.
Gasaanval op 24 oktober 1917
Op 2 uur in de nacht van 24 oktober 1917 werd het Duits-Oostenrijkse offensief geopend langs het gehele front tussen Bovec en Tolmin met een urenlange intensieve artilleriebeschieting op de Italiaanse stellingen. Dit volgens het ontwikkelde concept van de Duitse artilleriespecialist kolonel Georg Bruchmüller, bijgenaamd ‘Durchbruchmüller’. Zoals gebruikelijk in dit concept werden daarbij ook gasgranaten afgevuurd. Ongeveer tien procent van de afgeschoten granaten was gevuld met gasmunitie van het type blauwkruis en groenkruis. Gericht werd op van te voren uitgezochte posities van de artillerie en op observatie- en commandoposten.
Wat precies het effect is geweest van het bombardement is onduidelijk, maar zeker niet alle
Italiaanse artillerie werd er door uitgeschakeld. Vrijkomend gas bleef wel in de dalen hangen, maar vervloog snel op de hogere berghellingen. Maar de intense beschieting zorgde samen met het vrijkomend gas voor chaos in de Italiaanse gelederen. De psychologische werking van gas – de angst voor het onbekende – deed eveneens zijn werking op de militairen die hier voor het eerst aan werden blootgesteld.
Kort na het begin van de inleidende artilleriebeschietingen, werd door het Gaswerferpionierbataillon 35 een hoeveelheid van ongeveer 10 ton fosgeen op de Italiaanse stelling bij Ravelnik afgevuurd. Te beschouwen als een precisieaanval met een geraffineerd dodelijk wapen. Over het aantal dodelijke slachtoffers bestaat enige onduidelijkheid. Volgens een Oostenrijkse lijst uit 1917, aanwezig in het regionaal archief van Novia Gorica, werden na de veldslag 172 Italianen van het Derde Bataljon van het 87e
Infanterieregiment van de Friuli Brigade begraven in een massagraf bij Bovec.
Er bestaat tevens een rapport van majoor Pfeil, de commandant van het Duitse
Gaswerferpionierbataillon, waarin hij meldde dat de gaswerking volledig was geweest. Enkele nog levende maar zwaargewonde Italianen werden aangetroffen. Maar de ongeveer 500 man van het Italiaanse bataljon waren gestikt. Slechts weinigen hadden hun gasmasker op, wat erop wijst dat ze volkomen werden verrast. Ook werden dode dieren gemeld.
Het begin van de weg door de vallei vanaf Bovec richting Caporetto was derhalve op brute wijze vrijgemaakt door de gaswerpers. Om 8 uur was het aan de Oostenrijkse infanterie om hier aan te vallen in een koude, natte ochtend met mist, regen en laaghangende bewolking.
Vanaf de berghellingen ontbrak ieder zicht op de aanvallers door de vallei.
Gebruikt gas in 1917
In de literatuur en op internetfora is er nogal wat discussie over het type gas dat de Duitsers hadden ingezet op 24 oktober 1917. Fosgeen, groenkruis, blauwkruis en zelfs blauwzuur worden daarbij naar voren gebracht.11 Blauwzuur, de triviale naam voor waterstofcyanide, werd echter nooit door de Duitsers gebruikt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hoewel uiterst giftig is blauwzuur in de open lucht weinig effectief doordat het gas te snel vervluchtigt. De Duitsers hebben daarom nooit een productie van blauwzuur gehad. Blauwzuur heeft ook niets te maken met blauwkruis.
Blauwkruis was geen gas maar de codenaam voor Duitse granaten gevuld met de vaste stof Clark, de afkorting van Chlorarsin Kampfstoff. Om eenvoudig onderscheid te maken tussen de verschillende soorten gasgranaten, werden de granaten gevuld met Clark gemarkeerd met een blauw kruis. De granaten gevuld met fosgeen kregen een groen kruis. Clark behoorde tot de incapacitantia en werkte tevens als maskerbreker. Het werd alleen toegepast in granaten. Bij het ontploffen van de blauwkruisgranaten ontstonden kleine deeltjes van de vaste stof Clark, die door een gasmasker zonder stoffilter gaan. Met het gevolg dat de getroffen militair hard moest hoesten en niezen en zijn gasmasker niet meer kon ophouden. Wanneer hij dan kort daarna met een hoge dosis van het giftige
fosgeen werd bestookt, was de uitwerking over het algemeen dodelijk. De Duitsers gaven een beschieting met blauwkruis- en groenkruisgranaten de naam van Buntschiessen.
Op het Oostenrijks-Hongaarse deel van het front werd waarschijnlijk alleen met blauwkruisgranaten geschoten. Een beschieting daarmee was echter ook al effectief. Een hoestende en niezende militair overleefde een dergelijke aanval met de stof Clark, maar werd wel tijdelijk uitgeschakeld om goed te kunnen vechten.
Het Italiaanse bataljon werd vanuit Ravelnik beschoten door de gaswerpers die alleen gevuld waren met fosgeen en niet met Clark. Zo was dat uitgewerkt door Otto Hahn en zijn groep. De concentratie van fosgeen in het dal waar het bataljon zich bevond, moet hoog zijn geweest. De mannen werden bovendien midden in de nacht verrast en als ze al hun gasmaskers op hadden gezet dan was de bescherming daarvan onvoldoende geweest.
Ondeugdelijke Italiaanse gasbescherming
De Italianen namen in 1916 het Franse gasmasker model T over als hun masker onder de naam Polivalente Z. Het gasmasker werd bewaard in een metalen draagbus. Model T werd ontworpen door de sergeant Tambuté en was het eerste Franse gasmasker waarin gezichtsglazen waren verwerkt in een kap.
De effectieve werking bestond uit meerdere lagen gaas die waren geïmpregneerd met
chemicaliën die chloor en fosgeen neutraliseerden. Het Franse ontwerp dateerde uit eind 1915 en werd begin 1916 ingevoerd in het Franse leger.
Een van de problemen met het T-masker was dat het niet zo eenvoudig bleek het gasmasker snel op te zetten zodanig dat het een maximale bescherming bood. Het was dan ook bepaald niet het beste gasmasker. De Fransen ontwikkelden daarom verder en kwamen in de loop van 1916 met het model M2-masker. Dat was sneller op te zetten en sloot beter om het gezicht. Uit de strijd om Verdun is bekend dat het M2-masker effectief bleek te zijn tegen een beschieting met groenkruisgranaten gevuld met fosgeen. De Fransen beweerden dat ze niet meer dan zes man verloren door gasvergiftiging na een Duits bombardement op 10 juli 1916.
Het Italiaanse gasmasker Polivalente Z was in oktober 1917 verre van ‘polyvalent’ en had allang vervangen moeten worden door een beter model. Ook had het geen stoffilter voor het afvangen van de deeltjes met de stof Clark uit de blauwkruisgranaten.
Maar een juiste gasbescherming bestaat uit meer dan een goed gasmasker. Er moet mee geoefend worden en bovendien onderhouden worden omdat de beschermende chemicaliën kunnen ontleden.
Ook dient men regelmatig te trainen hoe een gasaanval het beste doorstaan kan worden. Aan het westelijk front met de constante dreiging van gas behoorde het gasmasker tot het dierbaarste bezit van een soldaat, hij gooide liever zijn geweer weg dan zijn gasmasker. Aan het zuidelijk front was de inzet van gas sporadisch en dat leidde automatisch tot verslapping van de gasbescherming
Monument gasaanval
De twaalf Isonzo-slagen worden in tal van grote en kleine monumenten langs de 90 kilometer lange frontlijn herdacht. In het fascistische Italië van oud-soldaat Mussolini werden na de oorlog indrukwekkende grafmonumenten gebouwd zoals het Cimitero Militaire di Redipulgia voor de 100.000 gesneuvelden van het Italiaanse Derde Leger in de strijd op het Karst-plateau.
Langs de weg tussen Kobarid en Bovec is een tunnelingang bewaard gebleven waar de gasbommen uit de gaswerpers terecht waren gekomen op het Italiaanse bataljon. Het ligt niet ver van het dorp Cezsoča ten zuiden van Bovec. De huidige tunnelingang oogt identiek aan die op de foto’s zoals genomen in 1917 na de gasaanval. In de tunnel hangen vier bordjes met een tekst in het Sloveens, Italiaans, Duitse en Engels. De Duitse tekst luidt:
“Zum Gedenken an die hier durch einen Gasangriff der Österreichisch-Ungarischen Armee an 24.
Oktober 1917 getöteten Italienischen Soldaten wurde der Eingang dieser Kaverne als Mahnmal gegen den Krieg wiederhergestelltˮ. Het Oostenrijks-Hongaarse leger krijgt dus de schuld van de gasaanval en niet de Duitsers, maar zij opereerden onder Bovec immers als onderdeel van een Oostenrijks legerkorps. Naast de tunnelingang hangt aan de rotswand een plaquette waarop drie dode soldaten en een paard zijn te zien. En ook de tunnelingang is daarop weergegeven. Het is een klein monument en dat geeft feitelijk de omvang van de aanval met de gaswerpers weer. Hoe verschrikkelijk dan ook in zijn gevolgen, het bleef een kleine actie in het grote geheel van de veldslag die op 24 oktober 1917 losbarstte.
Maar het beeld dat deze actie oproept, moet niet zodanig worden uitvergroot dat het gehele
Italiaanse Tweede Leger door gifgas werd uitgeschakeld. Er is onduidelijkheid over het aantal Italiaanse gasslachtoffers in de gehele oorlog, maar geschat wordt dat meer dan 10.000 militairen zijn gedood of gewond geraakt door gasaanvallen tussen 1916 en 1918.
Het raadsel van Caporetto
Rond 16 uur op de eerste dag van de aanval bereikten Duits-Oostenrijkse eenheden al de plaats Caporetto. De omsingelingsslag door de Italiaanse linies heen was binnen een dag geklaard. Er volgden nog twee dagen van achterhoedegevechten, maar de bevelhebber van het Italiaanse Tweede Leger generaal Capello en zijn korpscommandanten konden het tij niet keren. Op 27 oktober stonden de aanvallers op de Italiaanse laagvlakte en gaf generaal Cadorna het bevel tot de algehele terugtocht. Ook het zuidelijke Derde Leger moest zich terugtrekken.
Het offensief van het Duits-Oostenrijkse Veertiende Leger tussen Tolmin en Bovec was grootscheeps. Twee gebeurtenissen krijgen daarvan relatief veel aandacht. De gasaanval bij Bovec, het onderwerp van dit artikel, en de aanval van het Alpenkorps bij Tolmin aan de zuidflank. Vooral de spectaculaire actie van luitenant Erwin Rommel en zijn Württembergische Gebirgsbatallion om in enkele dagen de 1642 meter hoge bergtop Matajur te veroveren, is meer dan eens belicht.
Met geringe eigen verliezen nam zijn eenheid duizenden Italianen gevangen. Beheersing van de bergen rond Caporetto maakte de verdere opmars naar het westen mogelijk.
Beide acties waren echter onderdelen van het grootscheepse offensief en hadden op zichzelf niet tot een complete doorbraak moeten leiden wanneer de Italianen daarop adequaat hadden gereageerd.
Er blijven dan ook tal van vragen en speculaties waarom het Italiaanse leger, dat meer dan drie jaar zo verwoed aan de Isonzo had gevochten, volkomen in elkaar stortte. De Italiaanse soldaten waren ongetwijfeld oorlogsmoe en wilden, net als in het voorjaar in Frankrijk gebeurde, niet langer worden opgeofferd. De communicatie met de diverse staven was verbroken en zonder duidelijke bevelen van hun officieren gingen de Italiaanse soldaten nu eenmaal niet tot actie over. Door de mist en laaghangende bewolking op 24 oktober 1917 ontbrak het zicht op wat er in de valleien gaande was en daardoor beantwoordde de Italiaanse artillerie de aanval niet direct. Of was het dan toch het Duitse gifgas dat ‘Das Wunder von Karfreit’ bewerkstelligde.
Erwin Rommel beschreef in zijn boek Infanterie greift an gevallen van verlaten artilleriestellingen met intacte kanonnen waar de manschappen gewoon waren verdwenen. En van groepen Italianen die hun geweer weggooiden en zich overgaven bij het in zicht aankomen van zijn eenheid. De Italianen reageerden als verdoofd, terwijl de ze toch echt niet door de Duitsers met een verdovingsgas waren bestookt.
Er vielen in de Twaalfde Isonzo-slag ongeveer 40.000 Italiaanse slachtoffers vanwaar 10.000
dodelijk.17 Bovendien moest al het zware geschut op de berghellingen worden achtergelaten. De verliezen aan de kant van de aanvallers waren met zo’n 5.000 man gering. Maar het Italiaanse Tweede Leger met een sterkte van 700.000 man viel als los zand uit elkaar en hield feitelijk op te bestaan. Bijna 300.000 man gaf zich over en de rest vluchtte weg richting het westen. Pas zo’n 150 kilometer verder kwam de wilde vlucht tot stilstand aan de rivier de Piave. De schrijver Ernest Hemingway verwerkte de aftocht in 1929 in zijn bekende roman A Farewell to Arms.
Na november 1917
Generaal Capello werd ontslagen en ook Cadorna werd de laan uitgestuurd. Hij werd op 8 november 1917 vervangen door generaal Armando Diaz, een korpscommandant van het Italiaanse Derde Leger. Diaz wordt omschreven als een meer behoedzame militair in vergelijking met zijn voorganger.
In oktober 1917 ging het Duitse leger Oostenrijk-Hongarije steunen omdat de Dubbelmonarchie dreigde de strijd op te geven. Na het debacle van Caporetto dreigde Italië ten onder te gaan. Dus kwam er steun van de Britten en Fransen die divisies en materieel naar Italië stuurden. De Fransen stuurden onder meer enkele honderdduizenden M2-gasmaskers uit hun bestaande voorraad. Ze waren ondertussen al weer een fase verder met de ontwikkeling van een gasmasker met een stoffilter. De Britten stuurden gaseenheden met hun Livens-projector. Zo werd het Italiaanse leger voorzien van de middelen om een gasoorlog te gaan voeren zoals die aan het westelijk front plaatsvond. Dat bleek uiteindelijk niet nodig, de strijd werd beslist met de meer conventionele wapens.
Dat een grote zege in een veldslag nog niet betekent dat de oorlog is gewonnen, bewees het jaar 1918. Zonder Duitse hulp viel het Oostenrijks-Hongaarse leger op 15 juni 1918 aan bij de Piave. Het werd een grote mislukking en de Habsburgse droom om te zegevieren, verdronk letterlijk in de rivier. Op 24 oktober 1918 begon het weer opgebouwde Italiaanse leger aan een tegenoffensief en beleefde generaal Boroevič zijn ‘Caporetto’ in de veldslag bij Vittorio Veneto. Grote delen van het Oostenrijks-Hongaarse leger gaven zich over en op 4 november 1918 had Italië de oorlog gewonnen.
Aan het westelijk front ging de strijd nog een week door.
Noten
1 Mark Thompson, De witte oorlog, Het Italiaanse front 1915-1919, Amsterdam, 2009.
2 Ibidem, Hoofdstuk 4: Cadorna’s gebalde vuist.
3 Ibidem, p. 100.
4 Miro Simčič, Die Schlachten am Isonzo, 888 Tage Krieg im Karst in Fotos, Karten und Berichten, Graz, 2013.
5 Ibidem, p. 159.
6 Kees Schulten, ‘Caporetto 1917 (1), De doorbraak bij Karfreit’: in: Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 4, Soesterberg, 2004, p. 306-344.
7 .Eric R.J. Wils, ‘De Draak van de Somme, De grote vlammenwerper van kapitein Livens’, in: Wereld in Oorlog, nr. 26, 2012, p. 7-14.
8 Eric R.J. Wils, ‘Otto Hahn, de trouwe luitenant van Fritz Haber in de Eerste Wereldoorlog’, in: Henk van der Linden, Hans Andriessen, Leo Dorrestein en Perry Pierik (red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 22, Soesterberg, 2011, p. 40-41.
15 9 Kees Schulten, ‘Caporetto 1917 (2), De doorbraak bij Karfreit’, in: Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 5, Soesterberg, 2004, p. 116-168.
10 Weergegeven op informatieborden in het museum van het Fort Flitscher Klause ten noorden van Bovec.
11 Felix Radax, ‘Giftgas und das “Wunder von Karfreit”’, in: Manfried Rauchensteiner (Hg.),
Waffentreue, Die 12. Isonzoschlacht 1917, Wien, 2007, p. 49-63.
12 Dieter Martinetz, Der Gaskrieg 1914-1918, Entwickling, Herstellung und Einsatz chemischer Kampfstoffe, das Zusammenwirken von militärischer Führung, Wissenschaft und Industrie, Bonn, 1996, p. 76.
13 Olivier Lepick, La Grande Guerre chimique 1914-1918, Paris, 1998, p. 259.
14 Gabriele und Walther Schaumann, Unterwegs zwischen Save und Soča, Auf den Spuren der Isonzofront 1915-1917, Klagenfurt, 2005.
15 Martinetz, p. 129.
16 Erwin Rommel, Angriffsschlacht bei Tolmein 1917, Kobarid, 2009. Heruitgave van een hoofdstuk uit het boek van Erwin Rommel, Infanterie greift an, 1937.
17 Stefan Wedrac, ‘Die Toten – ihre Friedhöfe und Denkmäler’, in: Manfried Rauchensteiner (Hg.), Waffentreue, Die 12. Isonzoschlacht 1917, Wien, 2007, p. 108.
▬ © 2014 – Eric R.J. Wils. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van de auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit e-mailadres aan de auteur worden voorgelegd.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Wereld in Oorlog, nummer 42, 2014.