Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de wereldhandel en de politieke rust ruw verstoord. Vier jaar lang zouden landen elkaar bevechten in de loopgraven. Hoewel Nederland neutraal bleef, had de oorlog grote economische gevolgen voor Nederland. Hoe speelde De Nederlandsche Bank hier op in?
Centrale instelling
Midden in de negentiende eeuw waren er in Nederland nog veel gebieden die verstoken bleven van bankdiensten. Banken waren vooral gevestigd in Amsterdam, Rotterdam en Twente (vanwege de textielindustrie in Enschede). Na 1860 groeide het bankwezen enorm. Zo zag de Twentsche Bank haar balanstotaal van 1867 tot 1890 toenemen van 3,5 naar 31,5 miljoen gulden. De bank groeide hard en opende ook vestigingen in Amsterdam en Londen. Later is de Twentsche Bank opgegaan in een fusie waar de Algemene Bank Nederland (ABN) en later ABN-AMRO uit is gekomen.
De kredietverlening kreeg in andere gebieden pas voet aan de grond toen De Nederlandsche Bank (DNB) haar kantoornetwerk begon uit te breiden, waar de bank toe verplicht was gesteld in de bankwet van 1863. Op meerdere plekken in het land kwamen er DNB-filialen. Hierdoor verkreeg De Nederlandsche Bank een nationaal karakter. De uitbreiding van DNB zorgde er ook voor dat lokale banken zich makkelijker konden ontplooien. DNB werd daardoor eerder een bankers’ bank. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog konden deze banken steeds vaker zelf hun kredietverlening financieren. DNB speelde dus een grote rol in de groei van het bankwezen.
Desalniettemin liep het bankwezen in Nederland nog ver achter op het bankwezen in omringende landen. Zo bedroeg het aandeel van bankbiljetten in het monetaire aggregaat M1 nog altijd 64% in 1914. M1 is het aggregaat dat bestaat uit bankbiljetten en banktegoeden die onmiddellijk opvraagbaar zijn. In België en Duitsland bedroeg dit percentage iets meer dan 30 procent. Commerciële banken speelden daar dus een veel grotere rol in de geldvoorziening dan in Nederland, zo valt te lezen in A financial history of The Netherlands.
Onrust
Na de moord op de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije groeit de onrust in Europa. Landen mobiliseren hun legers. Hoewel Nederland strikte neutraliteit wil handhaven, worden ook hier mannen opgeroepen om hun dienstplicht te vervullen. Op de beurs in Amsterdam gaat het er onrustig aan toe. Nadat beurzen elders in Europa sluiten, sluit ook het Damrak de deuren.
De beurssluiting voorkwam een totale instorting van de beurs. Er zou een vicieuze cirkel ontstaan als de beurs open bleef. Veel beleggers wilden af van de aandelen die ze bezaten, die vaak met geleend geld waren gekocht. Deze aandelen fungeerden echter ook als onderpand bij leningen. Daardoor moest er extra onderpand worden gestort, maar als dit niet kon werd een deel van de aandelen verkocht.
Na de beurssluiting in augustus 1914 werd er een steunfonds opgezet om liquiditeitstekorten op te vangen. Omdat men verwachtte dat het aantal biljetten door het fonds sterk zou toenemen, werd de dekkingsgraad die voorheen 40 procent bedroeg teruggebracht naar 20 procent. Aangezien DNB besliste over de toewijzing van de middelen uit het steunfonds en de bank de leningen onder probeerde te brengen bij commerciële banken, werd de samenwerking tussen DNB en de banken ook steeds nauwer. DNB groeide door deze samenwerking steeds duidelijker uit tot de centrale inrichting des lands.
Run op DNB
De afgekondigde mobilisatie veroorzaakte paniek onder de bevolking, waardoor er een run op De Nederlandsche Bank ontstond. Enerzijds ontstond er een run op edelmetaal doordat er wantrouwend werd gekeken naar de inwisselbaarheid van bankbiljetten. Anderzijds nam de vraag naar deze biljetten ook sterk toe, aangezien men veel producten begon te hamsteren naar aanleiding van de onzekerheid. Om genoeg biljetten te verschaffen werd de zilverbon geïntroduceerd in coupures van één, twee gulden vijftig en vijf gulden. Deze werden uitgegeven door het Ministerie van Financiën.
Nederland volgde tegelijkertijd het voorbeeld van omringende landen en schortte de goudstandaard op met ingang van 31 juli 1914. Tegelijkertijd verbood DNB de uitvoer van goud. Aangezien andere landen Nederlandse producten met goud betaalden en Nederland vanwege de neutrale positie aantrekkelijk was voor buitenlands vluchtkapitaal, ontstond er een groot overschot op de betalingsbalans. De goudvoorraad nam in de oorlogsjaren sterk toe. In 1913 bedroeg de goudvoorraad nog 6 procent van het bruto binnenlands product, in 1918 was dit opgelopen tot 17,5 procent. Dit bedroeg ruim 700 miljoen gulden aan goud, zo valt te lezen in het boek De Nederlansche Bank van Wim Vanthoor.
Wenselijkheid goud
Wim Vanthoor biedt in zijn boek ook een overzicht van de zogenaamde goudkwestie, een discussie over de grote goudvoorraad van Nederland. Er was namelijk een verschil van mening over de vraag of de toestroom van goud wenselijk was. Zo waren critici bang voor inflatie. Er lag namelijk heel veel goud in de kluizen van DNB. Daarnaast hoefden bankbiljetten slechts voor twintig procent gedekt te zijn door edelmetaal, waardoor de Bank veel ruimte kreeg krediet te verschaffen. Al dat krediet zou volgens critici een enorme inflatie teweegbrengen. Ook was het toen nog maar de vraag of goud na de Eerste Wereldoorlog weer dezelfde status zou verkrijgen als voor de oorlog. Landen hadden immers massaal de goudstandaard verlaten. Mocht goud de monetaire status verliezen, dan zou Nederland wellicht een groot verlies lijden op het goud.
DNB-president Gerard Vissering was het niet eens met de kritiek. Volgens Vissering zou Nederland de handel met het buitenland alleen maar belemmeren als het niet meer in goud betaald wilde worden. Nederland moest zich volgens de president vooral hard maken voor de handhaving van goud, zodat het na de oorlog weer in volle glorie terug zou keren als valuta-anker. Vissering was niet bang voor een eventuele inflatie, aangezien er naast een hoger aanbod van geld ook een veel grotere vraag naar geld was ontstaan. Daarnaast werd een deel van het geld ook niet uitgegeven, maar werd het bewaard onder een matras of in een oude sok. Daardoor was het geld in theorie wel in circulatie, maar moest men het eigenlijk niet tot circulerend geld rekenen.
Zo werd DNB dus steeds belangrijker in de jaren van de Eerste Wereldoorlog. Het is erg interessant om over de monetaire discussies van die tijd te lezen. DNB zou ook de jaren na de oorlog steeds belangrijker worden tijdens crises en onrust. Zo werd DNB steeds meer de centrale bank die het nu is.
***
Wouter Wilmer is student aan de Universiteit Twente. Dit artikel is een licht aangepaste versie van een eerder verschenen stuk op de website van Holland Gold.