Op zaterdag 11 november vond er weer een goed bezochte live studiedag van het Studiecentrum Eerste Wereldoorlog plaats in Doorn, op de dag af 105 jaar na het stoppen van de gevechtshandelingen. Er waren zoals altijd interessante sprekers met heel verschillende invalshoeken, een uitstekende lunch en na afloop werd uitgebreid nagepraat. Lees hier verder voor een uitgebreid verslag van ons nieuwe webredactielid Fons van Lier, inclusief additionele informatie van de sprekers!
De Wandsbeker Huzaren in de Eerste Wereldoorlog
Na een welkomstwoord van voorzitter Eugène Rosier en een korte introductie door dagvoorzitter Hein Klemann, trapte Jacques Bartels af met een lezing over het 15e Koninklijk Pruisisch huzaren regiment ‘Königing Wilhelmina der Niederlande (Hannoversches)’, dat was gelegerd in Wandsbek.
In 1898 werd dit oorspronkelijk in 1803 opgerichte regiment naar haar vernoemd. Het eeuwfeest in 1903 woonde Wilhelmina samen met haar echtgenoot Hendrik in Wandsbek bij. Duizenden mensen kwamen kijken, tot uit Hamburg toe. Na aandacht te hebben geschonken aan uniformering en uitrusting te weten karabijnen, sabels en en lansen (van staal in plaats van bamboe, want Duitsland had geen koloniën waar het bamboe uit kon halen) en het vele regimentszilver, ging Bartels in op de inzet van het regiment tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het regiment werd, in nieuwe veldgrijze uniformen, als onderdeel van het 1e Duitse leger in augustus 1914 ingezet in België en later in Frankrijk. Het 15e trad in België meedogenloos op tegen iedereen die ook maar werd verdacht van gewapend verzet, de francs-tireurs.
De bevoorrading van de paarden werd al snel een probleem (elk paard had tien kilo haver per dag nodig). Bij het Franse Nery vond een eerste grootschalig gevecht met de Engelsen plaats, waarbij het regiment met achterlating van zes van de acht kanonnen en vele dode paarden, de aftocht moest blazen.
Aangezien de mobiele fase van de oorlog in het westen al snel plaatsmaakte voor een loopgravenoorlog, werd het regiment in november 1914 naar het oostfront gestuurd. In 1915 tot 1917 werd gevochten in het Balticum: in Koerland en in wat nu Litouwen is. Er werd gevochten bij de rivier de Duna, later fungeerde het regiment in Koerland als kustbescherming. In oktober 1917 volgde een overplaatsing naar Galicië tot in het westen van Oekraine, wat tot juni 1918 zou duren. Ook maakte het regiment nog deel uit van het Duitse bezettingsleger in de Baltische gebieden en grote delen van westelijk Rusland.
Na het terugtreden van de Duitse keizer in november 1918 gaat het regiment terug naar Duitsland. De laatste Wandsbeker huzaar sneuvelde in Hamburg, bij het neerslaan van onlusten die na het einde van de oorlog overal in Duitsland losbarstten.
De laatste seconden van de oorlog
Tom Sas ging in zijn korte lezing ‘Tot na het elfde uur’ in op de laatste uren van de Grote Oorlog. Na het tekenen van de wapenstilstand om vijf uur ’s ochtends op 11 november 1918 duurde het nog zo’n zes uur voordat de wapenstilstand ook echt inging, het vechten ging dus gewoon nog door. Hij vertelde over de laatste doden die vielen: om 10.58 uur viel de laatste Britse soldaat (een Canadees). Om 10.59 uur stierf de laatste Franse én de laatste Amerikaanse soldaat. Tom liet een geluidsimpressie horen van hoe de laatste seconden van de oorlog geklonken moeten hebben, en de eerste seconden van de vrede. Hij citeerde Agatha Christie, die schreef over dansende vrouwen op straat en hoe on-Engels dat was. ‘Het was een wilde orgie van plezier. Als er een Duitser had rondgelopen, was hij verscheurd door de massa’. Het is was eindelijk voorbij. Wil je meer weten over de laatste dagen, uren en minuten vóór de wapenstilstand?
https://pieterserrien.be/hetelfdeuur/
Gestorven in het Polygooonbos, de overgrootvader van Sarah Heavans
Sarah Heavens, die eerder dit jaar haar middelbare school afmaakte, vertelde over haar Britse overgrootvader George, over wie ze een profielwerkstuk maakte. Veel is over hem niet bekend: hij stierf op 26 september 1917 in het Belgische Polygoonbos door een bombardement. Het was niet duidelijk of hij door Duits of door eigen vuur is omgekomen. Geboren in 1898, woonde hij in Fulham (Londen) en werkte hij bij de post. Verder is bekend dat hij vocht bij de Royal Field Artillery en bij de Royal Horse Artillery.
In 1916, vlak voor zijn uitzending naar België, is hij getrouwd. Zijn vrouw, Jessie, werd weduwe op haar zeventiende. Ze kreeg nog wel een dochter en een zoon van hem: Joy en Edward. Van George is niets overgebleven, behalve een stukje van zijn uniform en een dagboekje. Hij kreeg postuum de British war medal uitgereikt en zijn nabestaanden de Memorial plaque. In zijn bewijs van overlijden, een voorgedrukte brief, stond verder nog een fout: als plaats van overlijden stond Frankrijk vermeld, terwijl dit België moest zijn.
Vaak onderbelicht: de luchtoorlog 1914-1918
De meeste aandacht gaat traditioneel uit naar de grondoorlog, maar ook in de lucht werd van 1914 tot 1918 gevochten. Dirk Starink liet zien hoe binnen die paar jaar enorme ontwikkelingen plaatsvonden.
De eerste bom werd vanuit een vliegtuig gegooid in 1911, door een Italiaans vliegtuig boven Libië. Toen de gevechten in 1914 losbarstten, speelden de kleine aantallen vliegtuigen daarom nog nauwelijks een rol in gevechten. Wel werden ze al succesvol ingezet voor verkenningen, om de posities van vijandige legers te kunnen bepalen. Dit ging er nog primitief aan toe: camera’s werden geïmproviseerd vastgemaakt aan de zijkant van het vliegtuig, later werd daarvoor een opening in de bodem gemaakt. Een tweede taak voor vliegtuigen was het bombarderen. Ook dat gebeurde nogal primitief, door met de hand kleine bommen naar beneden te gooien. Maar ook hier gingen de ontwikkelingen snel. Vliegtuigen en bommen werden zwaarder. Ook zeppelins werden gebruikt om bombardementen uit te voeren op het Engelse steden. Maar doordat vliegtuigen steeds hoger konden vliegen, werden ze een makkelijk doelwit en stopten de Duitsers hiermee.
Organisatorisch veranderde er ook veel: ze bestond de Britse luchtmacht uit verschillende onderdelen, maar werden deze tijdens de oorlog samengevoegd tot de RAF.
Naast verkenning en bombarderen hadden vliegtuigen nog een derde taak: luchtgevechten. Hier speelde een innovatie van Anthony Fokker, die werkte voor het Duitse leger, een grote rol: hij ontwikkelde een mitrailleur die door de propeller heen kon schieten. Hierdoor kon de schutter recht vooruit mikken. Vanaf 1916 hadden de Geallieerden hierop een antwoord, onder meer door een Franse dubbeldekker met een machinegeweer op de bovenste vleugel, waarbij het machinegeweer werd bediend met een trekkoord. Sowieso werden vliegtuigen snel groter, zwaarder en sneller. Ze werden wel nog allemaal gemaakt van hout, door meubelmakers. De Fokker D7 uit 1918 wordt algemeen gezien als het beste vliegtuig van de Eerste Wereldoorlog. Het is symbolisch voor de rol van het vliegtuig tussen 1914 en 1918: aanvankelijk onbelangrijk, op het einde cruciaal.
In het neutrale Nederland werd deze ontwikkeling ook gezien, hoewel er weinig budget naar de Nederlandse luchtmacht (opgericht in 1913) ging: slechts 3% van het budget voor de strijdkrachten ging daarnaartoe. Er was een luchtmachtbasis in Soesterberg, maar aangezien deze buiten de Vesting Holland lag, werd naar een andere locatie gezocht. Dat werd in 1916 uiteindelijk Schiphol. Dat werd in 1919 opgeleverd, en in 1920 ook voor civiele luchtvaart opengesteld.
Nederland bouwde tijdens de oorlog een bescheiden luchtmacht op door buitenlandse vliegtuigen die verdwaald waren, pech hadden of door slecht weer niet verder konden vliegen te ‘interneren’. Zo werden in vier jaar 107 landvliegtuigen en 25 watervliegtuigen geconfisqueerd.
De eigen vliegtuigbouw in Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog geen succes door gebrek aan kunde en materiaal. Dat verandert als Fokker in 1919 terug naar Nederland komt. Hij wordt hofleverancier van de Nederlandse luchtmacht van 1919 tot 1940. Hij bouwde in die jaren zo’n 3.000 vliegtuigen.
Dirk Starink deed ons de onderstaande link toekomen voor nog meer achtergrondinformatie:
Nederlanderschap kwijt, toch in vreemde krijgsdienst
Ruud Westerink vertelde over Nederlanders die tijdens de Eerste Wereldoorlog in vreemde krijgsdienst vochten. Hij nam hierbij de legers van Frankrijk, Groot-Brittannië, België, Duitsland en de Verenigde Staten onder de loep. Saillant detail is dat Nederlanders in principe hun Nederlanderschap kwijtraakten als ze in vreemde krijgsdienst gingen. Maar dat weerhield behoorlijk wat Nederlanders er niet van dit toch te doen.
Aan Franse zijde vochten zo’n 500 Nederlanders. Dat waren vaak studenten en expats. Ze deden dat vaak uit gevoel van verplichting tegenover hun tweede vaderland. Ook speelde mee dat wie dienst nam, versneld tot Fransman kon worden genaturaliseerd. De meeste Nederlanders vochten mee in het Vreemdelingenlegioen.
In Britse dienst streden zo’n 400 landgenoten: in het Britse leger 8, in het Canadese leger 197, en in het Australische leger 188. In het geval van Canada en Australië ging het om geëmigreerde Nederlanders, die uit een combinatie van plichtsgevoel, enthousiasme en druk vanuit de omgeving zich hadden aangemeld. Het getal voor het Britse leger is zo laag omdat het Britse Eerste Wereldoorlogarchief tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels verloren is gegaan. Zeer waarschijnlijk lag het aantal Nederlanders dus veel hoger dan 8.
In Belgische dienst vochten zo’n 300 Nederlanders mee. België was relatief makkelijk te bereiken en trok zo avonturiers aan. Ook speelde er een gevoel van verbondenheid onder veel Nederlanders en was er geen sprake van een taalbarrière.
Al voor de oorlog gingen Nederlandse edellieden in het Duitse leger, wat te maken had met de onvolledige dienstplicht in Nederland en met het feit dat de Duitse keuring minder streng was dan de Nederlandse. Edellieden kregen zo nu en dan toestemming van de koningin hiervoor en verloren hun Nederlanderschap in zulke gevallen niet. Overigens gold deze regeling tot de rang van majoor. Behaalden ze die rang, dan verloren ze de Nederlandse nationaliteit alsnog. Voor de rest hebben we weinig zicht op de aantallen Nederlanders die in Duitse dienst vochten, omdat de Duitse archieven in de Tweede Wereldoorlog verloren zijn gegaan. Maar aangenomen mag worden dat het om duizenden mensen ging.
De Nederlanders die meevochten voor de Verenigde Staten deden dat in veel gevallen waarschijnlijk niet echt vrijwillig. Alle mannen tussen de 24 en 31 werden geregistreerd, daaronder ook 4 miljoen buitenlanders, waarvan 31.190 Nederlanders. Nu hoefden mannen met een ‘neutrale’ nationaliteit (zoals Nederlanders) niet in dienst, maar daar ging regelmatig iets mis. Hierdoor vochten zo’n 1100 Nederlanders toch mee in Amerikaanse dienst.
De archieven zijn nog niet helemaal doorzocht, ook omdat niet alles is gedigitaliseerd. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de bovengenoemde aantallen niet volledig zijn. Meer onderzoek is dus nog nodig.
Ruud Westerink heeft ook in Historiek over dit onderwerp geschreven:
https://historiek.net/nederlanders-in-vreemde-krijgsdienst-tijdens-de-eerste-wereldoorlog/157753/
Paul Wittgenstein, de éénarmige concertpianist
Tom Sas ging kort in op de pianist Paul Wittgenstein, die als gevolg van de oorlog zijn rechterarm was verloren. Hij liet het door Maurice Ravel voor Wittgenstein geschreven Concerto pour la main gauche horen.
Voor wie meer wil weten over Paul Wittgenstein en zijn nogal excentrieke familie:
https://www.groene.nl/artikel/iedere-familie-is-excentriek
Peer Vries: Verdrag van Versailles een pretpakket
Toen was het de beurt aan Peer Vries om de naweeën van het verdrag van Versailles te belichten. Het algemene beeld is immers nog steeds dat de vredesverdragen die na de Eerste Wereldoorlog zijn gesloten desastreus waren voor de stabiliteit van Europa. Veel historici vinden dat tegenwoordig niet meer. Want wat heeft Versailles te maken met, om maar iets te noemen, de holocaust, de expansie van Japan in de jaren dertig en veertig, het oostfront?
Vries richtte zich specifiek op het verdrag van Versailles. Was dit verdrag erg? Was het te streng? In vergelijking met veel andere vredesverdragen viel dat wel mee. Vergeleken met het verdrag van Brest-Litovsk, was Versailles een ‘pretpakket’. Rusland verloor bij dat verdrag grote delen van de bevolking, industrie, spoorwegen, enzovoort. Het Russische leger moest toen demobiliseren en 6 miljard goudmark betalen. Een hele harde vrede dus. Dat vonden de meeste Duitsers, van links tot rechts, destijds prima. Het vredesverdrag met Roemenië of de vrede met Frankrijk in 1871 waren van een gelijk laken een pak. Daarmee vergeleken was het verdrag van Versailles zeker geen harde vrede. Ook niet als je bedenkt wat Duitsland anderen had opgelegd als het zelf de oorlog had gewonnen, zoals al bleek uit de beraadslagingen van de Rijksdag in augustus 1915.
Ook als je deze vrede vergelijkt met die van bijvoorbeeld Turkije en Hongarije, kwam Duitsland er genadig vanaf. Daarbij is het ook de vraag: wat werd er bepaald en wat werd daarvan uitgevoerd? Weliswaar kreeg Duitsland 132 miljard goudmark aan herstelbetalingen aan de broek, maar daarvan heeft het slechts zo’n 21 miljard betaald. Als percentage van het BNP was dat niet heel hoog. Eerder is het zo, stelde Vries, dat de Duitse regering allerlei zaken die het zelf niet kon oplossen weet aan de gevolgen van het verdrag van Versailles.
Zoals de hyperinflatie. Die kwam maar voor een deel door de bezetting van het Ruhrgebied door de Fransen. Duitsland had de kosten van de oorlog voornamelijk gefinancierd door kredieten, in plaats van door hogere belastingen. In Groot-Brittannië was dat bijvoorbeeld anders. Het voordeel voor de Duitse regering was dat de enorme kosten van de oorlog zo enigszins onzichtbaar werden. Nadeel was dat de staat nu aankeek tegen een enorme schuldenberg. De belastingen alsnog sterk verhogen was voor de naoorlogse regering geen optie, want die vreesde een revolutie. Inflatie was een manier om hier onderuit te komen. Toen als gevolg daarvan de hyperinflatie ontstond, vond de Duitse regering dat niet eens zo erg, want die was ervan overtuigd dat als ze konden laten zien dat ze de herstelbetalingen niet konden betalen, ze dat ook niet hoefden.
Overigens is het niet zo dat de hyperinflatie de nekslag gaf aan de democratie: die kwam pas tien jaar later, toen er deflatie was. In de jaren twintig raakte Duitsland erg afhankelijk van buitenlandse leningen, vooral vanuit de Verenigde Staten. Die hielden op met het begin van de Depressie, met als gevolg een enorme economische schok in Duitsland, massawerkeloosheid, enzovoort. Maar ook hier geldt dat de gevolgen van Versailles maar beperkt een rol speelden. Duitsland leende drie keer zoveel als ze aan herstelbetalingen betaalden in die periode. Ook hier speelde dus weer dat de Duitse regering de belastingen niet durfde te verhogen: pappen en nathouden dus. En als er iets niet goed ging, dan was het de schuld van de geallieerden.
De bepaling dat het Duitse leger slechts 100.000 man mocht tellen, kan vanuit economisch opzicht moeilijk als een last worden beschouwd: nu kon dat geld aan andere zaken worden uitgegeven. Daarbij werd deze bepaling ook nog eens ontdoken: al in 1927 was duidelijk dat Duitsland helemaal niet ontwapend was en dat ook niet van plan was. Zo werd na het verdrag van Rapallo intensief samengewerkt met de Sovjetunie en kon het Duitse leger in dat land oefenen. Verder was het Duitse leger, omdat het zoveel kleiner was geworden, ook veel reactionairder geworden.
Het was ook niet zo dat Duitsland volledig in een isolement terechtkwam: in 1926 werd het toegelaten tot de Volkenbond. Er is niemand veroordeeld: Duitsland zou zelf oorlogsmisdadigers en verantwoordelijken voor de oorlogvoering berechten, maar daar kwam weinig van terecht. Er kwam 17 zaken voor de rechtbank, waarvan er 10 zijn veroordeeld. De keizer zat in Nederland, Ludendorff heeft nooit in de gevangenis gezeten en Hindenburg schopte het zelfs tot president.
En hoewel Duitsland 13 procent van zijn gebied verloor en 10 procent van zijn bevolking, was er op het Duitse grondgebied geen schade aangericht door de oorlog, anders dan in België en Frankrijk. Duitsland kwam zelfs sterker uit oorlog: het was nu een eenheidsstaat in plaats van een federatie, zoals het onder de keizer was geweest. In het oosten werd het niet langer begrensd door het Habsburgse rijk en Rusland, maar door verschillende kleine landen, die het makkelijk kon domineren.
Waarom waren de Duitsers dan zo gepikeerd? Volgens Vries komt dat doordat het grootste deel van de Duitse bevolking tot het einde van de oorlog dacht dat alles prima ging. Het verlies kwam daardoor als een enorme verrassing. De Duitse politiek heeft het spel vervolgens erg onhandig gespeeld, door te stellen dat ze niet echt hadden verloren. Verder rekende de Duitse politiek op de mildheid van de Amerikaanse president Woodrow Wilson, met zijn veertien punten. En Wilson was aanvankelijk ook wel mild, tot hij de inhoud van de vrede van Brest-Litovsk zag. Daarna was zijn mildheid verdwenen.
In het verdrag zelf krijgt Duitsland ook niet de schuld voor de oorlog in de schoenen geschoven. De agitatie tegen het verdrag binnen Duitsland moet daarom vooral worden gezien als munitie voor een interne discussie. Het werd ook bijna altijd gebruikt tegen binnenlandse vijanden, niet tegen buitenlandse. Dus samenvattend: het verdrag van Versailles was niet streng, en werd bovendien nauwelijks nageleefd. Er was namelijk niemand om het te implementeren. Duitsland was dus niet zo machteloos als het zich voordeed.
Peer was zo vriendelijk om zijn aantekeningen voor zijn presentatie met ons te delen. Een schat aan informatie voor hen die verder willen onderzoeken!
PeerVries11 November.aantekeningen
De Stelling van Amsterdam, toen en nu
Na het aanbieden van de kronieken nummers 46 en 47 was het nog de beurt aan René Ros om te vertellen over de Stelling van Amsterdam. Deze was ooit aangelegd omdat Nederland als klein land alleen koos voor een verdedigende stellingname. Het idee was dat de Waterlinie Noord- en Zuid-Holland moest beschermen tegen aanvallen uit het oosten. Mocht deze bezwijken, dan was er de Stelling van Amsterdam die als een soort donjon zelfstandig een beleg van zes maanden moest kunnen uitzingen.
De Stelling van Amsterdam bestond uit een stelsel van forten en inundatiewerken en werd aangelegd in de decennia na 1874, toen de Vestingwet werd aangenomen. In 33 jaar zijn er 26 forten gebouwd. In vredestijd zat daar bijna niemand, maar in oorlogstijd was de bezetting 12.500 man. Mocht de vijand doordringen tot de Vesting, dan werd de bezetting een veelvoud hiervan.
Na het aannemen van de Vestingwet trokken veel nationale voorzieningen die te maken hadden met oorlogvoering en distributie naar Amsterdam en omgeving, zoals het Rijksinstituut voor geneesmiddelen, fabrieken voor artilleriemunitie, graanopslag, enzovoort.
De leiding van de Stelling van Amsterdam zat vanaf 1914 tot het einde van de mobilisatie, medio 1919, in het Amstelhotel. De mobilisatie liep zolang door omdat België ontevreden was met de Nederlandse houding in de oorlog en aanspraak deed op delen van Nederland.
De bezetting van de forten tijdens de oorlog bestond voornamelijk uit oudere dienstplichtigen, waaronder de leraar en schrijver Theo Thijssen. Jongere dienstplichtigen waren gelegerd aan de grens.
De Stelling van Amsterdam is nooit gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog werden de forten met name als magazijn gebruikt. Tot de uitvinding van de pallet, want die pasten niet door de nauwe poorten. In 1996 werd de Stelling van Amsterdam werelderfgoed. De forten zijn nu in gebruik door allerlei lokale groepen, voor culturele activiteiten, als hotel, opslag, enzovoort.
Lees meer over de Stelling van Amsterdam: https://www.stelling-amsterdam.nl/
Al met al kijken we terug op een zeer geslaagde studiedag; een groot aantal deelnemers, een gemêleerd publiek een kwalitatief hoogstaande onderwerpen. Wij gaan alweer nadenken over de studiedag van volgend jaar, intussen hoppen wij jullie op het webinar van 16 december terug te zien: https://ssew.nl/2808-2/