Zaterdag 9 november organiseerde het Studiecentrum Eerste Wereldoorlog weer een live studiedag, gevuld met lezingen die een brede waaier aan onderwerpen over en rond de Eerste Wereldoorlog behandelden. En niet alleen was de dag inhoudelijk goed gevuld, we verwelkomden ook een groot aantal deelnemers! Hieronder een terugblik door ons lid van de webredactie Fons van Lier.
Na een korte introductie van SSEW-voorzitter Eugène Rosier, leidde dagvoorzitter Hein Klemann de dag in met het voorstel om het studiegebied van het SSEW voortaan te verruimen: niet langer zou alleen de Eerste Wereldoorlog de focus van de belangstelling moeten zijn, maar de hele periode van de Pruisisch-Franse oorlog in 1870/1 tot aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Binnen dit tijdvak ontvouwen namelijk zich allerlei ontwikkelingen in de internationale politiek die uiteindelijk leiden tot de gebeurtenissen van 1914-18. En de jaren tot 1933 staan in veel opzichten in de schaduw van de oorlog die eraan voorafgingen.
Een verdwenen Oostenrijkse soldaat
Frank Poll trapte vervolgens af met een verhaal over de halfbroer van zijn vader, Johan Obermoser. Deze was als soldaat in het Oostenrijkse leger in oktober 1914 gestorven in Galicië, aan het Oostfront. Zijn lichaam is nooit gevonden. Poll vertelde ook over de herinneringen van zijn vader, die als klein kind de oorlog in Zell am See meemaakte. Hem stond vooral de honger en de armoede bij in een Oostenrijk dat van de wereldmarkten was afgesneden, en waarvan de landbouw voor een groot deel was ingestort. Zijn vader had nog staan bedelen bij soldaten die door het dorp trokken. Polls verhaal liet zien dat de Eerste Wereldoorlog nog dichterbij is dan we vaak denken – hijzelf immers had de verhalen nog uit de eerste hand gehoord van zijn vader en andere familieleden.
Officier, journalist en avonturier
Koen Vossen mocht daarna vertellen over Jan Fabius: een officier, journalist, politicus, maar toch vooral een avonturier met een fijne neus voor plekken waar iets te beleven viel. Na het afronden van zijn officiersopleiding wilde Fabius graag iets meemaken, in plaats van zijn tijd te verdoen in een beschimmeld fort. Dus wist hij – ondanks nul journalistieke ervaring – een perskaart te regelen om in 1912 naar de Balkan af te reizen om de Balkanoorlogen te verslaan. Na de nodige avonturen in die contreien (Bulgarije, Montenegro en Albanië) kwam Fabius in 1913 weer terug in Nederland. Wat verder volgde – onder meer een waarnemingsmissie in het net onafhankelijke Albanië, een korte opleiding als waarnemer in de prille Nederlandse luchtmacht, correspondent aan het Oostfront, een bezoek aan de zich ontketenende Russische burgeroorlog (hij werd zelfs nog ondervraagd door een wantrouwende Jozef Stalin), enzovoort, is genoeg om flink wat jongensboeken mee te vullen.
In 1922 koos Fabius voor een rustiger (en beter betaald) bestaan in Nederlands Indië, waar hij aan de slag kon voor de Bataafsche Oliemaatschappij. Maar ook was er hier weer gedoe – dit keer over niet terugbetaalde leningen. Dus werd hij na acht jaar ontslagen, waarna hij zijn geluk opnieuw beproefde als journalist. Als correspondent in Tokyo zag hij onder meer hoe het Japanse leger tekeerging in China. Na ternauwernood een Jappenkamp te hebben overleefd, werd het leven van Fabius wat minder meeslepend: het naoorlogse Nederland vond hij maar bedompt en hij kwam gaandeweg in steeds meer reactionair politiek vaarwater terecht, wat culmineerde in een (bescheiden) politieke carrière bij de Boerenpartij.
Los van de vele amusante anekdotes, geeft het leven van Fabius volgens Vossen een inzicht in hoe thema’s als de verheerlijking van oorlog, imperialisme, sociaal-darwinisme op zijn minst op flink wat belangstelling konden rekenen in het Nederland van begin 20e eeuw: Fabius’ boekjes over zijn avonturen, en de voordrachten die hij daarover gaf, waren een tijd erg populair. Na de Tweede Wereldoorlog bevond Fabius zich echter, tot diens frustratie, volledig in de politieke marge.
Het Bergenincident
Tom Sas nam daarna het stokje over met een korte lezing over het Bergenincident – in Nederland in de vergetelheid geraakt, maar wel degelijk ’de grofste schending van de Nederlandse neutraliteit’ in de Eerste Wereldoorlog. Die vond plaats op 16 juli 1917 voor de kust van Bergen: Britse marineschepen achtervolgden toen zes Duitse koopvaardijschepen in Nederlandse territoriale wateren. Enkele schepen wisten te ontkomen, maar twee schepen kwamen vast te liggen op de kust en werden beschoten door de Britten. Hierbij vielen geen doden, wel werd vee geraakt dat stond te grazen. Dit alles leidde tot veel verontwaardiging onder de Nederlandse bevolking en regering. De Britse regering ontkent iets fout te hebben gedaan, ondanks de duidelijke bewijzen van de Nederlandse regering. Het incident liet zien hoe precair de Nederlandse neutraliteit was.
Een hypochonder op kasteel Amerongen
Een ander tragikomisch verhaal vertelde Ronald Kousbroek in zijn lezing over het verblijf van Wilhelm II op kasteel Amerongen. Graaf Bentinck, bewoner van kasteel Amerongen, had wel wat kamers over in zijn kasteel, dus kon de voormalige keizer daar ‘voor een paar dagen’ terecht. Uiteindelijk zou zijn verblijf anderhalf jaar duren. Wilhelm was een enorme hypochonder die constant de aandacht opeiste van zijn artsen (die snel wisselden), terwijl zijn vrouw Auguste Victoria zich veel meer gedeisd hield, terwijl zij wel degelijk een hele slechte gezondheid had en in 1924 zou sterven.
Kousbroek weet aannemelijk te maken dat de komst van Wilhelm en zijn gevolg naar Amerongen geen geval van improvisatie was: er waren allerlei nauwe contacten tussen de kringen rond de keizer, prins Hendrik en graaf Bentinck. Zo kwamen al ver voor de vlucht van de keizer Duitse diplomaten poolshoogte nemen op het kasteel en besloot het kabinet wel heel vlot tot het verlenen van asiel. Het moet voor graaf Bentinck niet makkelijk zijn geweest om zo lange tijd in een huis te moeten leven met de gevallen keizer, die wereldvreemd en egoïstisch was, en alle schuld van zich afschoof. De oorzaak van de val van de monarchie zag hij overal – bij katholieken, joden, vrijmetselaars, communisten, maar niet bij zichzelf en bij de Duitse regering. Op 16 mei 1920, toen Wilhelm vertrok naar huis Doorn, moet er een zucht van verlichting hebben geklonken bij de familie Bentinck. ‘Die was namelijk al die tijd te gast geweest in eigen huis’.
Duitsland en Nederland in 1923: gouden kansen en zware tijden
Dagvoorzitter Klemann was daarna als spreker aan de beurt, en wel met een analyse van de gebeurtenissen in het Rijnland in 1923: de Franse en Belgische bezetting, de staking, de hyperinflatie en de economische gevolgen daarvan. Hij liet zien dat er voor de Eerste Wereldoorlog nog geen nationale economieën waren, alleen regionale: bijvoorbeeld die van het Rijnland samen met die van de regio Rotterdam. Niet minder dan 75% van de overslag in de Rotterdamse haven in die tijd betrof Duits transport. Pas tijdens de oorlog ontstonden nationale economieën.
Toch bleef de Nederlandse economie nog nauw verbonden met die van onze oosterbuur. Door de enorme inflatie in Duitsland in 1923 werd dat land steeds goedkoper ten opzichte van Nederland, wat natuurlijk niet goed was voor de Nederlandse economie. Wel erg positief voor Nederlandse bedrijven was dat veel Duitse concurrenten nu voor een appel en een ei te koop waren. Dit heeft de basis gelegd onder de enorme expansie van bedrijven als Philips, Akzo en Unilever in de jaren daarna, toen de economie weer normaliseerde. Het vrachtverkeer van en naar Rotterdam stortte in 1923 voor een groot deel in, maar herstelde zich in de jaren daarna ook weer. Wel was dit een hele moeilijke periode voor veel Rijnschippers, die vaak zelfstandig waren en dus niet konden terugvallen op de diepe zakken van een werkgever. De inflatie van 1923 was dus voor een aantal Nederlandse industriële bedrijven een gouden kans, maar voor andere delen van de Nederlandse economie was het vooral een hele zware tijd.
(Geen) revolutie in Nederland
Wouter Linmans mocht de dag afsluiten met een relaas over de revolutiekoorts die ook Nederland in november 1918 een beetje in zijn greep kreeg. Hij deed dit aan de hand van een portret van Hendrik Dekema, een voormalig koloniaal militair in Nederlands Indië die terug in Europa antimilitarist werd. Hij was lid van verschillende linkse actiegroepen en in die hoedanigheid was hij ook betrokken bij een massabijeenkomst in de Diamantbeurs in Amsterdam op 13 november 1918. ’s Avonds trok een massa naar de kazerne aan de Sarphatistraat, met de bedoeling om de daar aanwezige militairen te overtuigen zich aan te sluiten bij de revolutie.
Dit ging niet zoals gepland: toen revolutionairen de kazerne probeerden te bestormen, begonnen op wacht staande militairen te schieten, met als gevolg vier doden en tien gewonden. Dekema trok zich daarna terug als revolutionair en werd uiteindelijk postbode en goochelaar. Linmans liet zien dat de revolutionaire beweging in 1918 bestond uit allerlei groepen die allemaal wat anders wilden. Dekema wilde al snel niet meer herinnerd willen worden aan deze tijd. Daarin stond hij voor veel anderen: de revolutionaire stemming in Nederland verdampte al snel weer.
We kijken terug op een geslaagde dag, graag tot op één van onze volgende activiteiten.
Wist je dat je al voor € 20 per jaar onze inspanningen kan steunen om een veelomvattend beeld van de Eerste Wereldoorlog en de aanpalende tijdvakken naar buiten te brengen? Direct aanmelden als donateur kan via deze link.
Lees ook: https://ssew.nl/studiedag-studiecentrum-eerste-wereldoorlog-2024/