Door Eric R.J. Wils
In de vroege ochtend van 21 maart 1918 begon het grote Duitse offensief tegen de Britse stellingen in het Sommegebied. Het was het begin van de titanenstrijd in 1918 aan het westelijk front die tot 11 november ging duren. De Britse en Franse troepen verwachtten wel een offensief maar konden niet uitmaken waar de Duitsers precies gingen aanvallen. De Duitse keuze was wel overwogen en gericht tegen een zwak bezet Brits frontgedeelte dat grensde aan de Franse linies. Drie Duitse legers met meer dan 60 divisies en zo’n 750.000 man trokken ten aanval over een 65 km lang front met als centrum Saint-Quentin richting Péronne en Amiens. Daarbij ondersteund door een omvangrijke artillerie van 4.500 lichte en 2.500 zware kanonnen en 2.600 vliegtuigen.
Onder de naam Kaiserschlacht werd het de grootste veldslag tot dan toe in de militaire geschiedenis en één waarbij al de offensieven van 1916 en 1917 in het niet vielen. Het strategische doel van de aanval was het splijten van de samenhang tussen de Britse en Franse legers. De Britten moesten vervolgens worden vastgepind op de Kanaalkust, waarna met de Fransen diende te worden afgerekend. En dit alles voordat het Amerikaanse leger daadwerkelijk aan geallieerde zijde ging meestrijden. Na de overwinning op Rusland was Duitsland verlost van de tweefrontenoorlog en had voor het eerst in het westen een overwicht aan troepen.
De Duitse artillerie speelde een cruciale rol om op 21 maart de eerste klap uit te delen volgens een gedetailleerd schema opgesteld door kolonel Georg Bruchmüller. Begonnen werd met gasgranaten gevolgd door een heen en weer golvend bombardement van gewone granaten. Meer dan een miljoen granaten werden in vijf uur afgeschoten, aantallen die nog altijd enorm zijn. Na vijf uur vielen de Duitse stormtroepen aan onder een artilleriebarrage en braken door de Britse linies. De Britse historicus Martin Middlebrook, schrijver van het boek De Keizerslag, heeft de totale verliezen op de eerste dag van de aanval nauwkeurig becijferd op meer dan 78.000 slachtoffers (dood, gewond en vermist). Het merendeel viel weliswaar aan Duitse kant, maar ook de Britse verliezen van meer dan 38.000 man waren enorm.
Generaal Ludendorff bleef zijn legercommandanten aansporen door te zetten en paste de aanvalsplannen aan indien dat in zijn ogen nodig was. Dat werd hem later wel verweten dat hij de strategie ondergeschikt maakte aan de tactiek. Op 25 maart was het Duitse leger, gerekend vanaf Saint-Quentin, al zo’n 30 kilometer opgerukt. Rond Arras hielden de Britten nog redelijk stand, maar Bapaume en Péronne waren ingenomen. Albert werd bedreigd en, nadat de Britten zich op 26 maart hadden teruggetrokken achter de rivier de Ancre, viel die stad de volgende dag. De Duitsers waren op weg naar het belangrijke verkeersknooppunt Amiens. In het lemma Operatie Michael op Wikipedia is het verloop van de strijd tussen 21 maart en 5 april 1918 van dag tot dag te volgen. In Ludendorffs Meine Kriegserinnerungen staat de hierbij gevoegde kaart van het slagveld.
Met de achteraf kennis dat Duitsland uiteindelijk de oorlog verloor, wordt de Keizerslag wel eens omschreven als een ‘wanhoopsoffensief’ of de ‘laatste gok’. Zo zagen de Britten en Fransen dat zeker niet, gezien de paniek in hun gelederen. De Britten verdachten de Fransen ervan dat ze zich zouden concentreren op de bescherming van Parijs en de Fransen waren op hun beurt bang dat de Britten zich zouden terugtrekken op de Kanaalhavens. Op 26 maart was het duidelijk tijd voor een spoedoverleg over hoe men dit grote Duitse offensief zou kunnen stoppen. Besloten werd in Doullens, ongeveer halverwege de steden Amiens en Arras, bijeen te komen. Daar werd besloten om generaal Foch als coördinator van de Britse en Franse troepen aan te stellen. Foch kon nu beslissen Franse reserves naar bedreigde Britse posities te sturen.
Op 23 maart kraaide keizer Wilhelm II van plezier: ‘Die Schlacht ist gewonnen, die Engländer total geschlagen’. Dat bleek toch wel wat voorbarig. De Engelsen konden dan wel verslagen zijn, er waren ook nog Australiërs geposteerd bij Villers-Bretonneux op zo’n 10 kilometer van Amiens. Daar kwam de Duitse aanval op 5 april uiteindelijk definitief tot stilstand. De opgelopen grote verliezen eisten hun tol, het opereren op het verwoeste slagveld van de Somme 1916 was problematisch gevoegd bij een onvoldoende bevoorrading met plunderingen tot gevolg. Uiteindelijk was het niet gelukt het belangrijke verkeersknooppunt Amiens te veroveren, de Britse en Franse legers waren niet uit elkaar gedreven en hadden eindelijk besloten nu eens echt samen te werken. Gedwongen door de omstandigheden weliswaar, maar het was voor hen een nieuwe start.
De gepubliceerde verliescijfers van het offensief variëren. Manfred Nebelin noemt in zijn biografie van Ludendorff de volgende aantallen: 239.800 Duitsers en 212.000 geallieerden. Ludendorff gaf in zijn Kriegserinnerungen (p. 482) toe dat ‘Strategisch war das nicht gewonnen, was am 23., 24. und 25. erhofft werben konnte‘. Maar uitte toch zijn trots met de woorden ‘ Unsere Truppen hatten aber doch die Engländer und Franzosen geschlagen und sich ihnen überlegen geseigt‘.
De geallieerde crisis was echter nog verre van voorbij want de Duitsers zouden in de volgende maanden nieuwe aanvallen uitvoeren. Maar niet meer zo intensief als op 21 maart. Tot een alles beslissende veldslag zoals Waterloo 1815 of Sedan 1870 kwam het echter niet. Ondanks de terreinwinst was de Keizerslag mislukt evenals alle vorige grote offensieven aan het westelijk front van zowel Duitse als Brits-Franse zijde. Elke aanval smoorde uiteindelijk, ook Operatie Michael, als de tegenstander niet van opgeven wilde weten. En in plaats van in de uitstekend uitgebouwde Hindenburgstellung, waaruit op 21 maart was opgetrokken, moest het Duitse leger nu het nieuw veroverde gebied gaan verdedigen.
Lees ook het artikel: Paul Moeyes, Eerste Wereldoorlog: het laatste Duitse offensief, Historisch Nieuwsblad 2/2018.