In juli 1919 stoomden zes lange vrachttreinen door Duitsland richting Nederland. Aan boord van de 350 wagons waren 220 gloednieuwe Fokkervliegtuigen type D.VII, 400 vliegtuigmotoren van Mercedes en BMW, en de inventaris van de ‘Fokker Flugzeugwerke GmbH’ uit Schwerin. De in Nederlands-Indië geboren planterszoon, maar tot Duitser geneutraliseerde jonge piloot, vliegtuigontwerper en zakenman Anthony Fokker (1890-1939) stelde zo zijn toekomst veilig.
door Edwin Ruis
Beroemd en rijk geworden als producent van succesvolle jachtvliegtuigen voor het Duitse leger in de Eerste Wereldoorlog, was er in Duitsland voor Anthony Fokker weinig meer te doen na de beëindiging van de oorlog: het was Duitsland verboden nog langer gevechtsvliegtuigen te bouwen. Alhoewel de Fokker D.I driedekker het bekendste vliegtuig uit zijn fabriek was, was de D.VII de beste. Het toestel kwam in 1918 in de lucht en onderscheidde zich direct ten opzichte van de Duitse concurrentie en de Geallieerde vliegtuigen.
De D.VII (D7) dubbeldekker was in 1917 ontwikkeld. De ‘Rode Baron’ Manfred von Richthofen maakte er testvluchten mee en adviseerde over aanpassingen aan het ontwerp. Zelf zou de Duitse aas der azen er niet operationeel mee vliegen, omdat hij in april 1918 sneuvelde. Wie er wel in vloog en vocht was die andere beruchte vliegende aas en commandant van het Jagdgeschwader 1: Hermann Göring (1893-1946).
Bij het verdrag van Versailles werd in art. 4 bepaald dat Duitsland alle D.VII-toestellen moest overdragen aan de Geallieerden. De D.VII was zelfs het enige wapen dat met name werd genoemd in het verdrag. Zo gingen er 142 exemplaren naar de Verenigde Staten. Exacte aantallen zijn onbekend, maar ook België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kregen hun deel.
Marine Luchtvaartdienst
Nederland wilde het jachtvliegtuig graag aanschaffen. De in 1913 opgerichte ‘Luchtvaartafdeeling der Koninklijke Landmacht’ (LVA) had het door de oorlog, en een gebrek aan een nationale luchtvaartindustrie, hoofdzakelijk moeten doen met een allegaartje aan overgenomen Duitse en Britse vliegtuigen, die per ongeluk op Nederlandse bodem waren geland of gecrasht. En de in 1917 opgerichte Marine Luchtvaartdienst (MLD) zat ook om vliegtuigen verlegen.

Fokker D.VII’s, waaronder D28, op vliegkamp De Kooy (foto NIMH).
De staat maakte daarom een deal met Anthony Fokker. Ze zou tachtig Fokker D.VII’s aankopen, zestig voor de LVA en twintig voor de MLD. Daar bovenop kocht het ministerie van Koloniën er nog eens zes voor het KNIL. Terwijl de ‘Interallied Control Commission’ die toezicht hield op de Duitse ontwapening een oogje dichtkneep, werd de hele handel met een logistiek huzarenstukje naar Nederland verplaatst. De meegenomen D.VII’s werden in Amsterdam-Noord bij de N.V. Nederlandsche Vliegtuigenfabriek verder in elkaar gezet en aan de LVA en MLD geleverd. De rest van de voorraad werd aan andere landen als Zwitserland en Zweden verkocht. De D.VII gold nu als een Nederlands product. Maar naast de 220 meegenomen toestellen werden er in Nederland geen nieuwe geproduceerd.
De Fokker D.VII was van 1920 t/m 1937 in dienst bij de MLD. Vanaf Maritiem Vliegkamp De Kooy werden ze vooral ingezet ter verdediging van de vesting Den Helder. Ze werden genummerd van D20 t/m D39. Toen het toestel, dat in 1920 supermodern was, maar in 1937 zwaar was verouderd en achterhaald, uit dienst werd genomen, werd het laatste MLD-exemplaar opzij gezet voor een nog op te richten Nationaal Luchtvaartmuseum*: de D28.
Gestolen of weggegeven?

Bezoek Göring aan Schiphol 25 april 1940 (foto NMM).
De D28 werd zo lang gestald in een loods op Schiphol. Daar stond het nog toen op 25 mei 1940, minder dan twee weken na de capitulatie, rijksmaarschalk Hermann Göring een bezoek bracht aan Schiphol. Göring had ook na de Eerste Wereldoorlog contact gehouden met Anthony Fokker en diens vliegtuigen gepromoot. Toen hij de D.VII zag staan zal hij warme gevoelens hebben gekregen.
Wat er vervolgens is gebeurd is onduidelijk. Werd het op bevel van Göring als oorlogsbuit naar Duitsland vervoerd? Het is waarschijnlijker dat het aan hem cadeau werd gedaan door Friedrich Seekatz, de in mei 1940 door de bezetter aangestelde Duitse directeur van de onder Duits gezag geplaatste Fokkerfabriek. Seekatz was een voormalig verkoper van Fokker en een oude bekende van de topnazi. Het was echter niet aan Seekatz om iets cadeau te doen, dat niet van hem of de Fokkerfabriek was.
Monuments Men
Maar daarmee was het verhaal van de D28 nog niet ten einde. In 1945 werd het toestel in een boerenschuur in Vilsbiburg, Beieren gevonden door de ‘Monuments Men’. Deze kunsthistorici van het Amerikaanse leger speurden naar door de Duitsers gestolen kunst en erfgoed en hadden het vermoeden dat in de schuur door Göring gestolen schilderijen waren te vinden. Omdat de Fokker was overgeschilderd in Duitse camouflagekleuren en voorzien van Duitse markeringen uit 1918, werd het overgedragen aan het Deutsches Museum in München. Pas in 1980 kwam men er daar tijdens restauratiewerkzaamheden achter dat onder de Duitse verflaag een Nederlandse zat: de Nederlandse luchtmachtroundel en een registratienummer beginnend met D2 gevolgd door een 0, 6 of 8.
Vanaf dat moment was het onomstotelijk duidelijk dat het toestel Nederlands was. Maar de status van de D.VII was onduidelijk. Alleen als het de D28 was, zou het gestolen erfgoed zijn en dus conform internationale wetgeving (Art. 56 Landoorlogreglement, Conferentie van Den Haag, 1907) moeten worden teruggegeven. De D28 was namelijk een museumstuk. De D20 of D26 hadden die status niet gehad en dan zou er van teruggave geen sprake hoeven te zijn. Vanuit Nederland werd er echter geen serieus initiatief ondernomen om het stukje vliegend erfgoed terug te krijgen.
Teruggave

De D28 in het NMM (foto E. Ruis)
In 2023 heeft het Deutsches Museum zelf besloten tot teruggave van de Fokker D.VII. Daarvoor werd de Nederlandse overheid benaderd, die het in contact bracht met het Nationaal Militair Museum (NMM) in Soesterberg. Er moet echter nog wel onomstotelijk juridisch worden bewezen dat het daadwerkelijk de D28 is. Daarom wordt het toestel onderworpen aan minutieus onderzoek.
Een gezamenlijk team van Duitse en Nederlandse historici, conservatoren, materiaalwetenschappers en restaurateurs proberen de herkomst te achterhalen. Daarbij is het beschilderde linnen onderzocht met infrarood reflectografie, een techniek waarmee ook onderliggende verflagen van Rembrandts en andere schilderijen worden onderzocht. Op de metalen fuselage, het hoofddeel waar de vlieger en de motor inzitten, zijn metalen plaatjes met de aanduiding D28 gevonden. Alhoewel het voor alle betrokkenen vaststaat dat het de D28 is, is dat juridisch nog niet sluitend, omdat de vliegtuigonderdelen in theorie onderling uitwisselbaar zijn.
Daarom heeft het Deutsches Museum als tussenoplossing besloten het toestel voor vijf jaar in bruikleen te geven aan het NMM.** In die periode zal het onderzoek worden voortgezet tot er een definitieve oplossing omtrent het eigenaarschap komt. Ondertussen kunnen bezoekers van het NMM de vermoedelijke D28 bewonderen, in de Duitse kleuren van 1918, met de Nederlandse markeringen erop geprojecteerd.
~
Met dank aan Alfred Staarman, conservator NMM. Meer lezen? Zie hier.
* Pas in 1960 kwam het daadwerkelijk tot een nationaal luchtvaartmuseum op Schiphol, vanaf 1971 bekend als Aviodome, tegenwoordig Aviodrome op Lelystad Airport.
** Het NMM heeft al een D.VII met registratienummer 266. Dit toestel is na WO1 door de V.S. geconfisqueerd, gebruikt door Howard Hughes voor zijn film ‘Hell’s Angels’ en in 1981 op een veiling gekocht door de in 1996 opgeheven Koninklijke Nederlandse vliegtuigenfabriek Fokker. Dit toestel is voorlopig verplaatst naar het museumdepot.





