In 1899 en 1907 kwam Den Haag in de crème de la crème van de internationale diplomatie samen om daar tijdens twee vredesconferentie regels af te spreken die oorlog aan regels zou binden. Benjamin Duerr schreef er een levendig boek over dat is genomineerd voor de Libris geschiedenisprijs. Fons van Lier schrijft een recensie.
Toen de wereld naar Den Haag kwam
door Fons van Lier
In 1899 en 1907 kwam Den Haag in de crème de la crème van de internationale diplomatie samen om daar tijdens twee vredesconferentie regels af te spreken die oorlog aan regels zou binden. Benjamin Duerr schreef er een levendig boek over dat is genomineerd voor de Libris geschiedenisprijs.
De eerste vredesconferentie, in 1899, had een verrassende initiator: Rusland. Dat was dan ook niet zonder eigenbelang. Het land liep achter in de wapenwedloop en daarom kwamen Russische bewindslieden op het lumineuze idee om een bewapeningsstop voor te stellen. Het idee van een internationale ontwapeningsconferentie was geboren.
Dat deze in Den Haag zou plaatsvinden, was nog geen uitgemaakte zaak. Rusland wilde de conferentie niet in eigen land hebben, bang als het was dat deze een fiasco zou worden. Daarom moest de conferentie in een klein, neutraal land komen – Kopenhagen, Bern, Brussel en Den Haag voldeden aan die voorwaarden. Kopenhagen viel af omdat de Deense regering geen interesse had (wellicht mede doordat de Deense moeder van de Russische tsaar Nicolaas II weinig vertrouwen had in het initiatief van haar zoon), Bern was bij de Russen weinig populair omdat het een republiek was en de Oostenrijkse prinses Sissi er het jaar ervoor was vermoord door een anarchist en de Belgische koning wilde wel, maar het Belgische kabinet lag dwars. En toen bleef Den Haag dus over.
Op stel en sprong werd door de Nederlandse regering een conferentie georganiseerd. Niet elk land had er evenveel zin in: zo vond de Duitse keizer Wilhelm II zo’n conferentie maar ‘humanitaire nonsens’. Toch kwamen alle belangrijke landen met een afvaardiging. Maar in deze koloniale tijd kwamen niet-westerse landen er bekaaid vanaf – de conferentie werd gedomineerd door westerse landen.
Toen de conferentie eenmaal op gang kwam, bleken nationale belangen hardnekkig. Zo wilde Groot-Brittannië best meewerken aan een stop op de uitbreiding van de vloot – het land had tenslotte veruit de grootste marine ter wereld – maar was het onder meer mordicus tegen een verbod op dumdumkogels – kogels die bij inslag uiteen vallen in kleinere onderdelen en zo enorme verwoestingen aanrichten – omdat, in koloniale oorlogen, ‘een barbaar, zelfs wanneer hij twee of drie keer is doorboord [met een gewone kogel FvL], blijft doormarcheren en voordat iemand tijd heeft aan hem uit te leggen dat hij besluiten van de Haagse conferentie flagrant schendt, snijdt hij je hoofd af’, aldus de Britse gedelegeerde.
Hoewel de conferentie niet een einde maakte aan alle oorlogen, zoals vredesactivisten hoopten, werden er wel degelijk een aantal concrete resultaten geboekt, met name op het gebied van gedragsregels van legers – zoals de humane behandeling van krijgsgevangenen en het ongemoeid laten van hospitaalschepen – en werd er besloten tot oprichting van een arbitragehof, dat zou moeten gaan bemiddelen tussen landen die een conflict hadden. Dit zou het Internationaal gerechtshof in Den Haag worden.
De staaltycoon Andrew Carnegie liet in 1903 weten wel te willen betalen voor de bouw van een nieuw pand. Wie zich nu beklaagt over de stand van de Nederlandse politiek, zal weinig verrast zijn over hoe Nederland destijds omsprong met deze gift: met een hoop geharrewar en geruzie over de locatie, over de architect (die moest, zo vonden velen, Nederlands zijn), en beschuldigingen vanuit het buitenland dat Nederland alleen maar geïnteresseerd was in het geld. Uiteindelijk werd het, met een hoop gemor, gebouwd in de wijk Zorgvliet.
Duerr heeft het over een ‘morele kracht die zo sterk [was], dat het niets uitmaakte dat er – nog – geen hogere macht was die de regels kon afdwingen’. Dat is wat al te juichend geformuleerd: de jaren na 1899 lieten immers genoeg grove overtredingen zien van de regels zoals die waren afgesproken in Den Haag. Toch is het zeker zo dat er voor het eerst duidelijke normen waren waar landen zich bewust van waren. Of ze daar dan vervolgens ook iets mee deden, was een tweede. Groot-Brittannië bijvoorbeeld liet zich, terwijl de onderhandelaars nauwelijks buiten stonden, weinig gelegen liggen aan welke gedragsregel dan ook in de Boerenoorlog. Japan hield zich dan wel weer keurig aan de ‘Haagse’ regels in de oorlog tegen Rusland in 1904-5.
Ook al had de eerste conferentie niet gebracht wat sommigen ervan gehoopt hadden, toch was er al snel animo voor een tweede conferentie. Ook die zou in Den Haag worden gehouden; in 1907. Was de eerste conferentie nog een tamelijk intiem gebeuren geweest met 26 landen, tijdens de tweede conferentie was dit aantal uitgebreid tot 44, waaronder ook veel niet-Europese landen.
Wat ook veranderd was: de internationale politiek was merkbaar meer gespannen geworden, met allianties van landen die meer en meer tegenover elkaar kwamen te staan. De interesse en invloed van internationale media was in de tussentijd ook sterk toegenomen, wat aan de ene kant zorgde voor meer transparantie, maar de discussies ook bemoeilijkte – elke deelnemer was zich er tenslotte van bewust dat de wereld meekeek en daarom soms minder geneigd om compromissen te sluiten. Toch kwamen er tijdens de tweede conferentie nog een aantal belangrijke uitbreidingen het verdrag van 1899 bij, zoals bepalingen die de neutraliteit van landen tijdens een oorlog moesten beschermen.
Dus wat hebben de twee Haagse vredesconferenties opgeleverd, behalve een Vredespaleis in Den Haag? Duerr laat overtuigend zien dat destijds de grondsteen is gelegd voor wat het internationaal recht is geworden, waarbij bijvoorbeeld bepalingen die destijds zijn aangenomen later werden gebruikt om nazi’s te veroordelen tijdens de Neurenberger processen. Ook muntten de vredesconferenties het begrip ‘internationale gemeenschap’, met normen waar iedereen zich aan zou moeten houden, waar tot die tijd vooral werd gedacht in termen van bilaterale verhoudingen tussen landen. Organisaties als de Volkenbond en later de Verenigde Naties waren nauwelijks mogelijk geweest zonder deze resultaten.
Toch maakt Duerr het naar mijn idee wel erg bont als hij concludeert dat het in de decennia na de conferenties gelukt is ‘om de verslaving aan wapens onder controle te krijgen’. Voor zover daar (tijdelijk) sprake van was, in de jaren twintig, valt dit eerder toe te schijven aan de breed gevoelde ontzetting over de slachtingen van de Eerste Wereldoorlog (en, dunkt mij, vanwege de enorme oorlogsschulden waar veel landen onder zuchtten). En waar vrede en internationaal recht zegevierden, zoals in de afgelopen decennia in Europa, was dat minstens zoveel toe te schrijven aan de dominantie van de Verenigde Staten, als aan de invloed van enkele vredesconferenties, nu ruim honderd jaar geleden. Nu de Amerikaanse macht afbrokkelt en dictaturen als China en Rusland in opkomst zijn, begint onze wereld plotseling weer heel erg te lijken op die van ruim honderd jaar geleden – alsof er nooit een vredesconferentie is geweest.
Benjamin Duerr, De droom van Den Haag. De Haagse vredesconferenties en het ontstaan van een nieuwe wereldorde. Uitgeverij Atlas Contact
Lees ook: