Frits Boterman was als academicus gespecialiseerd in Duitse geschiedenis; bij het bredere publiek is hij bekend van de boeken ‘Cultuur als macht. Cultuurgeschiedenis van Duitsland 1800-heden’ (2013) en ‘Tussen utopie en crisis. Nederland in het interbellum 1918-1940’ (2021). En nu is er, ruim tien jaar na zijn pensionering, het mooi uitgegeven boek ‘Het Weimar-experiment’.
door Willem van Boom
Het Weimar-experiment gaat over de opkomst en ondergang van de Weimarrepubliek, grofweg de periode vanaf het ineenzakken van het keizerrijk in 1918 tot aan de benoeming van Hitler op 30 januari 1933. De gangbare naam Weimarrepubliek verraadt al het ongunstige gesternte waaronder de republiek zichzelf moest zien te bewijzen: de grondwet van de republiek werd ontworpen in de stad Weimar omdat de situatie in Berlijn te gevaarlijk was als gevolg van de gespannen revolutionaire situatie.
Experiment
Deze republiek was een experiment in een land dat betrekkelijk laat een natiestaat was geworden. De democratische traditie was nog niet bijzonder sterk ontwikkeld en tussen 1918 en 1933 strompelde het van incident naar catastrofe. De these van het boek is dat als de politiek de grip verliest op de maatschappij en stabiliteit dus verdwijnt, cultuur ‘politiek’ wordt. Ik weet niet of het boek echt aantoont wat hier nu oorzaak en gevolg is, maar dat de Duitsers cultuurbeschouwing als een serieuze aangelegenheid beschouwden, staat buiten kijf. De botsing tussen Verlichting en Romantiek druipt van elke pagina van dit boek af.
De ‘lens’ die Boterman gebruikt om door te kijken naar het experiment, is die van zeven utopieën die met elkaar botsten en elkaar beconcurreerden: de republikeinse droom, de marxistische utopie van een klasseloze maatschappij, de conservatieve revolutie, de kunst als manier om de maatschappij te verbeteren, de Amerikaanse droom van economische groei en een beter leven voor iedereen, de nationaalsocialistische ideologie en de eugenetische utopie. Na een inleiding volgen zeven hoofdstukken waarin deze utopieën worden behandeld, gevolgd door een achtste hoofdstuk over de ondergang van de republiek en een slotbeschouwing.
Onverwerkte trauma’s
Voor mij biedt het boek twee inzichten. Allereerst de beklemmende boodschap dat de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland en haar inwoners eigenlijk niet ‘echt’ beëindigd was. De onverwerkte trauma’s en diepe teleurstelling in Versailles en wat Duitse politici er van bakten, overheersten. De cocktail van uitzichtloze werkeloosheid en armoede, straatgeweld en criminaliteit, politiek geweld door tal van paramilitaire organisaties en virulent antisemitisme, maakten eigenlijk alles in het maatschappelijk debat tot politieke ideologie, met een neerwaartse spiraal van polarisatie en middelpuntvliedende instabiliteit tot gevolg.
De oorlog was als het ware nooit tot een afsluiting gekomen. De spijtzwammen – van de bittere pil van Versailles, de dolkstootlegende, het uit elkaar drijven van de deelstaten en het onvermogen van de twintig kabinetten in veertien jaar om orde op zaken te stellen – bleven maar groeien op een ondergrond van sociaaleconomische ellende en maatschappelijk geweld. Met uitzondering misschien van de relatief rustige economische groeiperiode tussen het Dawesplan 1924 en de beurskrach van 1929. En laat dat nou toevallig ook de periode zijn waarin zich de talrijke vernieuwingen in de Duitse kunst en cultuur voordeden die Boterman schetst.
Nooddecreten
Het tweede inzicht is meer constitutioneel van aard. Als ik het goed begrijp, was de Weimar grondwet zo ingericht dat de Rijkspresident zo nodig buiten het parlement om nooddecreten kon afkondigen. Op papier misschien een slim idee voor acute noodgevallen, als men ervan uitgaat dat de president kundig, neutraal en boven alle menselijke tekortkomingen verheven is en het instrument niet gebruikt om een besluiteloze Rijksdag op een zijspoor te zetten. Maar als de verhouding tussen presidentiële nooddecreten staat tot wetten door de (gekozen) Rijksdag tussen 1931 en 1932 verandert van 42 : 35 naar 59 : 5 , dan weet je dat de democratische legitimatie van het staatsgezag wankelt.
Je mag hopen dat tegenwoordig maatregelen als de kiesdrempel van vijf procent en het instellen van een constitutioneel hof (BRD grondwet 1949) meer en duurzamer tegenmacht heeft weten te creëren, dan het geloof in één sterke president die doet wat goed voor het volk is. Dat inzicht over het belang van een goede grondwet gaat overigens hand in hand met de constatering dat als een democratie wil overleven, de kiezers ook in haar moeten geloven. In de Weimarrepubliek was dat niet vanzelfsprekend; zowel aan de linker- als rechterbuitengrenzen was er genoeg serieuze aanhang voor alternatieve bestuursmodellen. Wat daarom ook nodig was, en vermoedelijk niet genoeg gebeurde, was het letterlijk met geweld afdwingen van het statelijk geweldsmonopolie, het effectief uitroeien van paramilitaire organisaties en het stoppen van de antidemocratische rot van binnenuit, zoals de ondermijning door sommige legerfunctionarissen en rechters die links geweld zwaarder straften dan rechts geweld.
Inspirerend
Het boek is Botermans laatste werk. Hij schrijft in het dankwoord dat de turbulente en onrustbarende tijden waarin we nu verkeren, hem hebben aangezet om nog één keer zijn ideeën over de Weimarrepubliek op papier te zetten. Juist nu er een grote oorlog in Europa woedt en de democratische rechtsorde ook in ons land onder druk staat. Die associaties met ‘toen’ bekruipen je als lezer overigens ook (maar laten we wel wezen: that was then, and this is now). Het is bijzonder triest dat Boterman kort voor het verschijnen plotseling overleed. De ontvangst van het boek heeft hij dus niet kunnen meemaken. Wat mij betreft is die ontvangst bijzonder positief.
Het boek is goed gestructureerd, analytisch sterk, ongelooflijk goed onderbouwd met literatuurverwijzingen (en voorzien van verschillende registers) en geschreven met een aansprekende en opgeruimde schrijfstijl. Wat bepaald sterk is aan het boek, is dat Boterman in een paar zinnen achtergronden weet te schetsen en grote lijnen neerzet, voordat hij met diepgang en nuance het betreffende onderwerp verkent. Een inspirerend boek met een bitterzoete achtergrond.