Ernest D. Swinton was één van de jonge Britse officieren die zich in 1899 in Engeland inscheepten om deel te nemen aan de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) in Zuid-Afrika. Tijdens deze oorlog maakte Swinton kennis met een nieuw wapen: de mitrailleur. De eerste Britse mitrailleurs waren niet erg betrouwbaar en haperden soms op ongelegen momenten. De Britse legerleiding zag er daarom weinig in. Swinton zag echter duidelijk de militaire potentie van dit nieuwe wapen.
door Axel Rosendahl Huber
Na de oorlog, weer terug in Engeland, schreef Swinton in 1904 een succesvol boek over zijn ervaringen als luitenant in de Boerenoorlog: The Defence of Duffer’s Drift. Op grond van zijn schrijverstalent werd Swinton, inmiddels luitenant-kolonel, benoemd tot ‘Assistant Secretary of the Committee of Imperial Defence‘ (Defensiestaf). Als assistent van sir Maurice Hankey, secretaris van de Defensiestaf, was Swinton tevens belast met het vastleggen van de officiële geschiedenis van de Russisch-Japanse Oorlog (1902-1905). Aan deze geschiedschrijving werkte Swinton, toen in Europa de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
In de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog was het voor journalisten niet toegestaan om naar het front te reizen en van daaruit verslag uit te brengen. Om het Britse publiek dat nieuws verlangde, tevreden te stellen, besloot de Britse regering een officiële waarnemer als ‘Eyewitness‘ (ooggetuige) naar Frankrijk te zenden. Minister van Marine Winston Churchill, die evenals minister van Oorlog lord Kitchener en overste Swinton in Zuid-Afrika had gediend, zag in hem een betrouwbare ooggetuige die ook goed kon schrijven. Op zijn voorstel werd Swinton op 7 september 1914 benoemd tot Official Correspondent van de Britse regering. Swinton diende zijn ooggetuigenverslagen voor te leggen aan de minister van Oorlog, die ze – in voorkomend geval na persoonlijke censuur – ter beschikking zou stellen aan de pers.
Toen Swinton in Frankrijk aankwam, was juist de Duitse opmars tot staan gebracht aan de Marne (5-10 september 1914). Het daaropvolgende geallieerde tegenoffensief werd echter door de Duitsers tot staan gebracht tijdens de Slag aan de Aisne. In daaropvolgende pogingen elkaar te omsingelen, vormden de beide legers tenslotte een dubbele linie van de Noordzee tot aan de Zwitserse grens.
Tijdens de Slag aan de Aisne maakte Swinton persoonlijk kennis met de uitwerking van het Duitse mitrailleurvuur. Hij bevond zich in de voorste loopgraaf en zag van daaruit aanvalsgolven van bij voorbaat ten dode opgeschreven mannen uit de loopgraaf klimmen en door niemandsland stormen naar het Duitse prikkeldraad. Hier liepen de mannen vast en vervolgens werden zij neergemaaid door Duitse mitrailleurs. Het ene regiment na het andere probeerde op deze wijze door te breken. De aanvallers werden weliswaar geëerd door met gouddraad geborduurde wapenfeiten op de vaandels, maar de mannen keerden niet levend terug. Beschrijvingen van heldhaftige aanvallen zorgden voor nieuwswaardige onderwerpen voor kranten en weekbladen – en voor de nieuwe kerstkalenders:
‘Never before had the ranks of the British Army in the field of battle contained the finest of all classes of the nation, in physique, brains and education. And they were volunteers, not conscripts. If ever a decisive victory was to be won, it was to be expected now.’
Maar de Duitsers hielden stand. Overal hadden zij prikkeldraadversperringen aangebracht en overal spuwden Duitse mitrailleurs onuitputtelijke voorraden munitie uit. Als gevolg van de geallieerde wijze van optreden, bedroegen de geallieerde verliezen binnen twee maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog al meer dan één miljoen doden en gewonden. Een dergelijk aantal, in zo korte tijd, is zelfs in de Tweede Wereldoorlog niet meer geëvenaard.
De uitvinding van de tank
Terwijl Swinton als ‘Eyewitness’ zijn sombere verslagen zat te schrijven, dacht hij na over een mogelijke oplossing voor de impasse. Swinton wist dat al sinds de Krimoorlog (1853-1856) was geëxperimenteerd met pantserwagens. Dit waren echter stoommachines op wielen die door hun grote gewicht hoge eisen stelden aan de kwaliteit van de wegen waarop zij moesten rijden. En in het terrein waren zij al helemaal niet inzetbaar. Om die redenen werd het militaire nut van pantserwagens tot dan toe gering geacht.
Swinton wist ook dat de Australische oorlogscorrespondent A.G. Hales al in 1901, dus midden in de Boerenoorlog, een pleidooi had gehouden voor het ontwikkelen van pantserwagens. In een artikel voor de London Daily News schreef Hales :
‘De bajonet-charge zoals wij die kennen, is in wezen net zo verouderd als de Griekse falanx. Het snelvuur heeft het gezicht van de oorlog veranderd. Als ik zie hoe de Engelsen een stelling aanvallen, is het voor mij onbegrijpelijk dat ze niet proberen een nieuwe aanvalsvorm te ontwikkelen. Waar wij behoefte aan hebben, is een groot aantal terreinvaardige pantserwagens, met mitrailleurs bewapend. Als lord Kitchener [destijds de Britse chef-staf, ARH] voldoende van zulke voertuigen tot zijn beschikking had in Zuid-Afrika, zouden we een stuk dichter bij het einde van de oorlog zijn. Volgens mij zouden terreinvaardige pantserwagens een revolutionaire ontwikkeling teweeg kunnen brengen. Vreemd genoeg lijkt men zich hiervoor in Engeland niet te interesseren.’
Eén persoon in Engeland had hiervoor wel interesse: de bekende schrijver H.G. Wells. In 1903 verscheen van zijn hand een kort verhaal in het Strand Magazine onder de titel The Land Ironclads (De Landkruisers). Wells bedacht deze naam voor zwaar gepantserde wielvoertuigen van 30 meter lang, bewapend met krachtige kanonnen, zoals de tanks die we kennen uit de latere jaren van de twintigste eeuw. Afgezien van de wielen komt de beschrijving van Wells over het optreden en de inzet van pantservoertuigen op het gevechtsveld, verrassend overeen met de latere militaire doctrine.
Omstreeks diezelfde tijd werd in Oostenrijk een prototype van een gepantserd terreinvoertuig gebouwd. In 1906 presenteerde Austro-Daimler, het Oostenrijkse zusterbedrijf van het Duitse Daimler, op de Parijse Autosalon een Oostenrijkse pantserwagen met een benzinemotor. Deze pantserwagen had vierwielaandrijving en was daardoor behoorlijk terreinvaardig. De pantserwagen werd echter door de Oostenrijkse keizer Frans Jozef I ongeschikt verklaard voor militaire doeleinden: bij het starten had de auto namelijk het paard van de Oostenrijkse chef-staf laten steigeren!
Het toeval wilde dat Swinton in juli 1914 – vlak vóór het begin van de Eerste Wereldoorlog – een brief had gekregen van Hugh F. Marriott, een mijnbouwkundig ingenieur die hij in Zuid-Afrika had leren kennen tijdens de Boerenoorlog. Sinds die tijd hadden Swinton en Marriott contact gehouden en met elkaar gecorrespondeerd. In juli 1914 schreef Marriott aan Swinton over een nieuw Amerikaans voertuig dat hij kort tevoren in Antwerpen had gezien, een Amerikaanse ‘Holt Caterpillar Tractor’. Marriott schreef:
‘Het voertuig rijdt op rupsbanden en heeft een verrassend vermogen om over ongelijk terrein te rijden. Hij rijdt zonder moeite over sloten of kuilen en is zo sterk dat hij een vijf-vorenploeg op maximale diepte door drassige grond kan trekken.’
Swinton had deze informatie doorgegeven aan een aantal militairen die mogelijk in het voertuig geïnteresseerd zouden kunnen zijn. Daarna was hij de brief vergeten.
Op 19 oktober 1914, de eerste dag van de Eerste Slag om Ieper, waren de geallieerde aanvalsgolven, net als bij eerdere pogingen, stukgelopen op Duits prikkeldraad en mitrailleurvuur. Weer dacht Swinton na over mogelijkheden om deze patstelling te doorbreken. Plotseling herinnerde hij zich de brief van Marriott over een voertuig op rupsbanden. Dit combineerde hij met eerdere ideeën over gepantserde voertuigen. Zo kwam hij op het idee van een gepantserd rupsvoertuig. In die zin werd op 19 oktober 1914 de tank als gepantserd rupsvoertuig geboren – althans in het hoofd van luitenant-kolonel Swinton.
Van idee naar uitvoering
Van 19 oktober tot 22 november 1914 woedde de Eerste Slag om Ieper in volle hevigheid. Ten koste van naar schatting 200.000 doden en gewonden leverde deze slag aan geen van beide partijen enige terreinwinst van betekenis. Na afloop van de eerste dag reisde Swinton naar Engeland om zijn idee over een gepantserd rupsvoertuig onder de aandacht van het ministerie van Oorlog te brengen. Op 20 oktober 1914 legde hij zijn idee voor aan sir Maurice Hankey, secretaris van de War Council – de nieuwe naam van het Committee of Imperial Defence – met de vraag of hij zijn plan mocht presenteren aan lord Kitchener. Dit leek Hankey geen goed idee. Lord Kitchener kennende, gaf hij Swinton het advies zijn voorstel eerst nader uit te werken en netjes op papier te zetten.
Onverrichter zake keerde ‘Eyewitness’ Swinton terug naar Frankrijk. Daar schreef hij een uitgebreid rapport waarin hij als eerste de impasse in de huidige oorlogvoering analyseerde en vervolgens zijn oplossing aanbood:
‘Het ontwikkelen, op grote schaal produceren en inzetten van pantservoertuigen op rupsbanden die bewapend zijn met kanonnen of mitrailleurs.’
Dit voorstel stuurde hij naar sir Maurice Hankey. Hankey vond het voorstel dermate interessant dat hij – tot ongenoegen van zijn familie – de kerstvakantie van 1914 doorbracht met het schrijven van een memorandum naar aanleiding van de voorstellen van Swinton. Dit memorandum zond hij op 5 januari 1915 aan alle leden van de War Council. Zo kwam het voorstel van Swinton ook terecht op het bureau van de First Lord of the Admiralty, de minister van Marine, Winston Churchill.
Churchill was onmiddellijk enthousiast. Zonder de reacties van de andere leden van de War Council af te wachten en buiten Kitchener om schreef Churchill rechtstreeks een brief aan premier Asquith. Daarin ondersteunde Churchill krachtig de voorstellen van Swinton. Asquith was eveneens enthousiast. Enkele dagen later overhandigde hij de brief van Churchill aan Kitchener met het dringende verzoek de voorstellen van Swinton te onderzoeken. Kitchener reageerde terughoudend, maar hij riep inderdaad een Landmacht Commissie in het leven. Deze commissie boekte echter zo weinig voortgang dat Churchill enkele weken later besloot op de Admiraliteit een eigen commissie (Admiralty Landships Committee) te benoemen. Op eigen verantwoording stelde Churchill hiervoor 70.000 pond beschikbaar uit het budget van de marine. Achteraf bleek dit een zeer gelukkige greep, omdat kort daarna de Dardanellen-expeditie mislukte, waardoor niet alleen Churchill in ongenade viel, maar waardoor het gehele kabinet moest aftreden.
Terwijl de Landmacht Commissie geen voortgang boekte en uiteindelijk zelfs haar werkzaamheden staakte, werkte het Admiralty Landships Committee door aan het project. Helaas werden ook hier kostbare maanden verspild doordat eerst werd gewerkt aan een gepantserd voertuig op wielen in plaats van op rupsbanden. Bij proefnemingen in het terrein bleek dit voertuig echter niet te voldoen.
Op 25 mei 1915 was de Tweede Slag bij Ieper op een fiasco uitgelopen. Naar aanleiding van deze mislukking besloot het Admiralty Landships Committee op 8 juni 1915 alsnog het idee van rupsbanden over te nemen. Op 30 juni 1915 organiseerde het voor de leden van de War Council een demonstratie met een (civiele) tractor op rupsbanden. Deze demonstratie bracht uiteraard weinig nieuws, maar had in ieder geval tot gevolg dat het ministerie van Oorlog (lees: de landmacht) zich weer voor het project ging interesseren.
Dat werd hoog tijd, want admiraal sir Ernest Troubridge, de opvolger van Churchill als minister van Marine, begon zich juist af te vragen hoe een project voor voertuigen van de landmacht in vredesnaam bij het ministerie van Marine terecht was gekomen en hij stond op het punt om het hele project af te blazen. Echter, naar aanleiding van de demonstratie met de civiele tractor op rupsbanden, besloten Troubridge en Kitchener gezamenlijk tot het oprichten van een Joint Landships Committee. Met ingang van 1 juli 1915 werd Swinton benoemd tot lid van het Joint Landships Committee.
Dat kwam goed uit, want met ingang van juli 1915 hadden civiele journalisten van Britse kranten eindelijk toegang gekregen tot het oorlogsgebied in Frankrijk. Daarom werd de militaire functie van Official Correspondent opgeheven. Als ‘Eyewitness’ had overste Swinton in de periode van september 1914 tot juli 1915 meer dan 100 ooggetuigenverslagen aangeleverd aan de Britse pers. Op 18 juli 1915 keerde Swinton terug in zijn oude functie: hij werd opnieuw assistent secretaris van de War Council, als rechterhand van sir Maurice Hankey.
‘Little Willie’ en ‘Big Willie’
Op 24 juli 1915 besloot het Joint Landships Committee om door de firma Foster’s een prototype van een gepantserd rupsvoertuig te laten bouwen volgens het idee van Swinton. Foster’s was destijds het enige bedrijf in Engeland waar (civiele) rupsvoertuigen werden gebouwd, met name landbouwtractoren. Naar de naam van de directeur van dit bedrijf – sir William Tritton – kreeg de gepantserde versie van deze tractor de codenaam ‘Tritton’. Met enig gevoel voor humor bedachten de monteurs en de lassers die werkten aan de bouw van het stalen monster, echter de bijnaam Little Willie. Op 10 september 1915 werd Little Willie beproefd in het terrein. Voor deze proefneming waren de leden van het Joint Landships Committee uitgenodigd.
Helaas bleek Little Willie in het terrein niet te voldoen. Het voertuig bleek topzwaar, de rupsbanden liepen eraf en het bleek niet in staat om een loopgraaf van tweeënhalve meter te overschrijden. Sir William Tritton had deze uitkomst voorzien en hij had bij voorbaat een houten model van een verbeterde versie laten bouwen. Daarom kon hij onmiddellijk na afloop van de demonstratie aan de leden van het Joint Landships Committee een mock-up van de verbeterde versie laten zien. Nog diezelfde dag besloot het Joint Committee dit nieuwe prototype te laten bouwen. Ter onderscheiding met de Little Willie kreeg dit tweede prototype bij voorbaat de naam ‘Big Willie‘.
Als gevolg van het ongunstige verloop van de oorlog in 1915 was met betrekking tot dit project inmiddels sprake van een gevoel van urgentie. Op 24 december 1915 werd een interdepartementale vergadering gehouden van het Naval Construction Committee, de nieuwe naam voor het Joint Landships Committee, om te bespreken hoe de productie zou moeten worden geregeld als de Big Willie in de praktijk zou blijken te voldoen. Ook werd afgesproken dat de ontwikkeling vanaf dit moment zoveel mogelijk geheim zou moeten blijven. Diezelfde avond (kerstavond 1915!) zaten Swinton en zijn marine-collega luitenant-kolonel Walter Jones samen de notulen van de vergadering uit te werken.
Een van de actiepunten die aan het eind van de vergadering waren geformuleerd, was het bedenken van een nieuwe codenaam voor de Machine Gun Destroyers – zoals de nieuwe voertuigen tot dan toe door de commissie werden aangeduid. In geval van een toekomstig transport per spoor en per schip zouden de voertuigen moeten worden gecamoufleerd onder dekzeilen. Er moest dus een onschuldig klinkende naam worden gevonden die een afdoende verklaring zou geven voor de enorme afmetingen van het voorwerp onder het dekzeil. Via de woorden ‘reservoir’ en ‘container’ kwamen Swinton en Jones op het woord ’tank’.
De Big Willie maakte zijn eerste proefrit op 16 januari 1916. Op 2 februari 1916 volgde een demonstratie in het terrein om de Big Willie te presenteren aan lord Kitchener. Van zijn oordeel als minister van Oorlog hing veel af. De Big Willie voldeed in alle opzichten uitstekend en bleek in staat tot het overschrijden van een borstwering van anderhalve meter hoog, met een daarachter liggende loopgraaf van tweeënhalve meter breed. Toch was Kitchener niet overtuigd. Zijn commentaar was:
‘Leuk speelgoed, maar je kunt er natuurlijk geen oorlog mee winnen.’
Op aandringen van zijn adviseurs besloot Kitchener toch 40 exemplaren van dit voertuig te bestellen. Swinton vond dit te weinig: op tactische gronden betoogde hij dat tanks slechts de gewenste uitwerking zouden hebben als ze in grote aantallen zouden worden ingezet. Dit leidde ertoe dat het ministerie van Oorlog de volgende dag alsnog een order plaatste voor 100 tanks. Gelijktijdig werd Swinton bevorderd tot tijdelijk kolonel als commandant van de nieuw te vormen ‘Heavy Branch‘ van het Machine Gun Corps, belast met het opleiden van de bemanningen voor de nieuwe tanks. In die hoedanigheid schreef Swinton het eerste Handboek Tanks voor het tactisch optreden van gepantserde eenheden.
In april 1916 werd op advies van Swinton nog een wijziging aangebracht aan de Mark I, zoals de nakomelingen van Big Willie nu officieel werden genoemd. Men besloot namelijk niet alle tanks uit te rusten met kanonnen, maar de helft te voorzien van mitrailleurs – dit om infanterie-aanvallen van nabij te kunnen afslaan. Om toch dezelfde stootkracht te behouden wist Swinton het ministerie van Oorlog ertoe te bewegen 75 tanks van elk type te bestellen, zodat het totale aantal tanks nu uitkwam op 150 stuks, de helft ‘Male‘ (met kanonnen), de andere helft ‘Female‘ (met mitrailleurs).
In juni 1916 werd een geschikte plaats gevonden voor het opleiden van de bemanningen en wel in Elveden, een klein plaatsje in Zuid-Engeland, op het landgoed van lord Iveagh. Rond het landgoed werd een hoge omheining gebouwd en er kwam strenge bewaking. Om ook de meest nieuwsgierige mensen af te schrikken, kreeg het geheel de romantische naam ‘The Elveden Explosives Area’. De doffe dreunen die werden veroorzaakt door zware artilleriegranaten, die werden gebruikt om het oefenterrein zo echt mogelijk te maken, hadden dan ook al spoedig de plaatselijke bevolking ervan overtuigd dat hier een super-explosief werd ontwikkeld dat spoedig een einde aan de oorlog zou maken.
Voortijdige eerste inzet
Inmiddels had luitenant-generaal sir Douglas Haig, commandant van de British Expeditionary Force (BEF), belangstelling gekregen voor het nieuwe geheime wapen. Dit wapen wilde hij graag inzetten bij de Slag om de Somme, die hij wilde beginnen op 1 juli 1916. Swinton wist Haig ervan te overtuigen dat op 1 juli 1916 nog niet voldoende opgeleid personeel beschikbaar zou zijn. Ook betoogde Swinton dat het aantal beschikbare tanks te gering zou zijn om met succes in te zetten als verrassingsaanval. Daarvoor zou, volgens Swinton, een veel groter aantal nodig zijn. Ook wees Swinton er op dat als nu een klein aantal tanks zou worden ingezet, het verrassingseffect verloren zou gaan. Het zou de Duitsers in staat stellen hun verdediging aan te passen, zodat het succes van volgende tankaanvallen minder groot zou zijn. Daarnaast was het mogelijk dat de Duitsers het idee zouden overnemen en dat zij zelf ook grote aantallen tanks zouden gaan bouwen. Last but not least, betoogde Swinton dat het weinig charmant zou zijn om buiten de Fransen om tanks in te zetten. Want de Fransen waren inmiddels ook begonnen met het ontwikkelen van tanks. Het zou daarom beter zijn om te wachten tot ook de Fransen een redelijk aantal tanks beschikbaar hadden.
Haig leek gevoelig voor deze argumenten. Echter, wachten tot er meer tanks beschikbaar zouden zijn in het voorjaar van 1917 was voor hem niet bespreekbaar. Hij verwachtte dat hij lang daarvoor Duitsland op de knieën zou hebben gedwongen – ook zonder tanks. Volgens Haig zouden infanterie en artillerie samen die klus prima kunnen klaren.
Zo begon op 1 juli 1916 de Slag om de Somme. Maar helaas! Al op de eerste dag bleek dit offensief even weinig succesvol als de eerdere offensieven. Tegen zonsondergang waren aan geallieerde zijde 60.000 doden en gewonden gevallen, terwijl geen terreinwinst van betekenis was geboekt: ‘The bloodiest day in the history of the British Army‘.
De dreigende mislukking van de Slag om de Somme deed Haig – als een soort wanhoopsdaad – ertoe besluiten om toch tanks in te zetten bij de ‘definitieve aanval’ die hij op 15 september 1916 wilde beginnen. Op 19 augustus 1916 waren 50 Mark I tanks aanwezig in Bermicourt, het voorlopige hoofdkwartier in Frankrijk van de Heavy Branch, Machine Gun Corps. Deze 50 tanks kregen van Haig opdracht om de eerste tankaanval in de geschiedenis uit te voeren onder commando van luitenant-kolonel Hugh Elles.
In de nacht van 14 op 15 september 1916 vertrokken 50 tanks vanuit een verzamelgebied op weg naar de startlijn. Van deze tanks wisten 32 de startlijn te bereiken. Uiteindelijk bleken 9 tanks in staat de startlijn bijtijds te overschrijden. Dit magere resultaat was zowel te wijten aan technische storingen als aan ongeoefendheid van het personeel. Van deze 9 tanks was er echter één die onsterfelijke roem wist te verwerven. Deze tank slaagde erin de Duitse linies te doorbreken en het stadje Flers (althans wat er nog van over was) binnen te rijden, gevolgd door enkele infanteristen. Dit schouwspel werd gezien door de bemanning van een Brits verkenningsvliegtuig. Het was voor de legerluchtwaarnemer aanleiding om het beroemd geworden bericht te verzenden:
‘Tank seen walking down the High Street of Flers with British Army cheering behind.’
Hoewel dit niet geheel in overeenstemming was met de werkelijkheid, illustreerde het bericht wel de mogelijkheden van tanks – mits ze in voldoende aantallen en op de juiste wijze zouden worden ingezet. Het bericht, inclusief een artist impression van het historische moment, verscheen in alle Britse kranten.
Het succes van deze ene tank was uiteraard niet voldoende om de doorslag te geven in Slag om de Somme. Toch was men op het ministerie van Oorlog in Londen aangenaam verrast.
Op 21 september 1916 plaatste het ministerie van Oorlog een order voor de productie van 1000 Mark I tanks. Op 10 oktober 1916 echter, na de mislukte vervolgaanvallen op 25 en 26 september 1916, waarbij de enkele nog inzetbare tanks geen rol van betekenis speelden – annuleerde het ministerie van Oorlog de order voor duizend Mark I tanks. Maar gelukkig meldde het ministerie op 9 november 1916 weer aan de firma Foster’s dat de annulering was ingetrokken. Bovenstaande gang van zaken illustreert wel de chaos en onzekerheid die eind 1916 heerste op het Britse ministerie van Oorlog.
Op 18 november 1916 moest generaal Haig officieel erkennen dat de Slag om de Somme was mislukt. Desondanks werd hij per 1 januari 1917 bevorderd tot veldmaarschalk. Kolonel Swinton daarentegen werd – al dan niet op grond van het mislukken van de Slag om de Somme – ontheven van zijn commando over de Heavy Branch, Machine Gun Corps. Swinton keerde nu voor de tweede maal terug in zijn oude functie als assistent secretaris van de War Council.
Kolonel Elles en overste Fuller
In september 1916 werd (tijdelijk) kolonel sir Hugh Elles benoemd tot commandant van de Heavy Branch, Machine Gun Corps. Elles was de operationele commandant, terwijl zijn plaatsvervanger luitenant-kolonel J.F.C. Fuller het brein was achter de opleiding en training van de tankbemanningen. Hij bouwde voort op de tactische en technische voorschriften die Swinton had opgesteld en werkte die verder uit. Daardoor heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan de latere succesvolle inzet van de Britse tanks.
Het geallieerde zomeroffensief van 1917 bestond uit de Derde Slag bij Ieper. Dit was het laatste afschrikwekkende voorbeeld van hoe het niet moet. Generaal Haig wilde opnieuw een ‘definitief offensief’ inzetten, ditmaal met de inzet van een groter aantal tanks.
Om de status van de tanks te verhogen, werden op 28 juli 1917 de tanks afgesplitst van het Machine Gun Corps en vormden zij een zelfstandig Tank Corps. Elles werd benoemd tot commandant van het Tank Corps en gelijktijdig bevorderd tot brigade-generaal. Overste Fuller werd bevorderd tot kolonel.
De Derde Slag bij Ieper begon op 31 juli 1917 en werd helaas – geheel in strijd met de tactische inzichten van Swinton en Fuller – ingeleid met artilleriebeschietingen. Die moesten dienen om het Duitse prikkeldraad en de Duitse mitrailleuropstellingen te vernietigen. Tot overmaat van ramp sloeg diezelfde dag het weer om en daarna bleef het wekenlang regenen. Door de regen, in combinatie met het wekenlange artilleriebombardement, werd het terrein veranderd in één grote modderpoel: de ‘Hel van Vlaanderen’. Het terrein werd volkomen onbegaanbaar voor tanks. Elke afgevuurde granaat verminderde de begaanbaarheid van het terrein – en het bombardement duurde 16 dagen! De bijdrage van de tanks aan deze slag kunnen we daarom buiten beschouwing laten.
De Derde Slag bij Ieper werd beëindigd op 6 november 1917. Ten koste van meer dan een kwart miljoen doden was een strook terrein veroverd van ongeveer 10 kilometer breed en niet meer dan 4 kilometer diep. Geen terreinwinst van betekenis, maar wel een terrein waarvan elke vierkante meter een dode of gewonde had gekost.
Reeds in augustus 1917, kort na het begin van de Derde Slag om Ieper, zag sir Hugh Elles in dat het offensief mislukt was. Daarom stelde hij aan Haig voor het offensief te beëindigen en in plaats daarvan elders aan het front een verrassingsaanval uit te voeren met tanks. In augustus 1917 waren de geesten op het General Headquarters (GHQ) echter nog niet rijp voor dergelijke ideeën. In november 1917, na het dramatische einde van de Derde Slag bij Ieper, zag het Britse hoofdkwartier zich echter gedwongen iets nieuws te proberen en besloot het voorstel van Elles een kans te geven.
Slag bij Cambrai
Even voor zonsopgang op 20 november 1917 rolden bij Cambrai, over een frontbreedte van 7 kilometer, 381 tanks naar voren. Brigade-generaal Elles reed persoonlijk voorop in een van de voorste tanks. Ter verhoging van het moreel van de tankbemanningen voerde hij op zijn tank ‘Hilda’ een grote vlag met – van onder naar boven – de kleuren bruin, rood en groen. Elles had deze vlag zelf ontworpen. Aan zijn mannen had hij de betekenis van de kleuren uitgelegd: ‘Vanuit de modder, door het bloed, naar groene weiden.’ (De Cambrai Flag is een van de topstukken in het British Tank Museum in Bovington).
Volgens het aanvalsplan van kolonel Fuller waren bij Cambrai voor de eerste maal de gebruikelijke inleidende artilleriebeschietingen achterwege gelaten. Daardoor kwam de aanval voor de Duitsers als een volledige verrassing. Reeds na enkele uren was de aanval over de gehele breedte tot een diepte van meer dan vijf kilometer gevorderd, weliswaar ten koste van ongeveer 4000 doden en gewonden. Maar ter vergelijking: bij Ieper was een dergelijke terreinwinst pas na drie maanden bereikt, ten koste van meer dan 250.000 doden en gewonden. Door de Slag bij Cambrai had de tank definitief zijn nut bewezen. Toen het verhaal van Cambrai in Engeland bekend werd, werden overal in het land de kerkklokken geluid.
Het hoofdkwartier bleek helaas niet goed voorbereid op dit succes. Volgens het aanvalsplan hadden nu vijf cavalerie-divisies door de bres moeten stormen om het succes uit te buiten. Nu bleek echter: ‘Met een cavalerieregiment te paard kun je geen charge uitvoeren zolang de vijand nog over één mitrailleur beschikt.’
Daarom kreeg de infanterie opdracht om ter plaatse halt te houden en zich in te graven voor een verwachte Duitse tegenaanval. Die tegenaanval kwam tien dagen later. De Duitsers hadden nu de kunst afgekeken: ook zij deden deze keer een verrassingsaanval zonder inleidende artilleriebeschieting. Hierdoor ging een groot deel van de Britse terreinwinst bij Cambrai weer verloren.
Britse zware en lichte tanks
De tanks die werden ingezet bij Cambrai waren van het type Mark IV, die in tegenstelling tot de eerste types aan de achterzijde geen stuurwielen meer had. De bemanning was nog steeds acht man. Maar terwijl vroeger vier man nodig waren voor de besturing, kon dit nu door één man worden gedaan. In totaal werden van de Mark IV duizend exemplaren gebouwd, de helft met kanonnen, de andere helft met mitrailleurs.
Naar aanleiding van het onvermogen van de Mark IV tanks om de geslaagde doorbraak bij Cambrai uit te buiten, bleek het noodzakelijk om de productie te versnellen van een snellere en lichtere tank, de Whippet (windhond). Al in 1916 was deze speciaal voor dit doel ontworpen. De officiële benaming was Medium A. De Medium A Whippet woog veertien ton, tegen 31 ton voor de Mark IV. De snelheid van de Whippet was twintig kilometer per uur, tegen vijf kilometer per uur voor de Mark IV. De actieradius van de Whippet was honderd kilometer, tegen twintig kilometer voor de Mark IV. Het frontpantser was veertien millimeter, tegen vijf millimeter bij de Mark IV. Bij de Whippet liepen de tracks niet rond de gehele romp, maar slechts rond een laag chassis met daarop een, overigens niet draaibare, koepel. Daarmee had de Whippet ongeveer het silhouet van onze huidige tanks.
Succes van de Whippet
Het Duitse voorjaarsoffensief begon op 21 maart 1918 en kwam voor de geallieerden als een verrassing. Bij dagaanbreken op 26 maart 1918 sloegen de Duitsers een diepe bres in de stellingen van het Britse Derde Leger. Over een front van vijf kilometer breed brak de Duitse infanterie door de Britse stellingen. In allerijl werden vanuit Bray twaalf Medium A Whippets naar het bedreigde front gestuurd. De Whippets legden de afstand van twintig kilometer in recordtijd af en omstreeks het middaguur van 26 maart 1918 konden de Whippets opmars van de vijandelijke infanterie tot staan brengen bij Colinchamps. Volgens sommigen is het stoppen van de Duitse opmars bij Colinchamps er de oorzaak van dat het Duitse voorjaarsoffensief van 1918 mislukte – waardoor de Duitsers uiteindelijk de hele oorlog verloren.
Hoe het ook zij, mede dankzij de inzet van de Britse lichte tanks was het Duitse voorjaarsoffensief van 1918 tot staan gebracht. Het was echter een dubbeltje op zijn kant geweest. Onder druk van de ernst van de situatie besloten de geallieerden nu eindelijk over te gaan tot eenhoofdige leiding. Op 14 april 1918 werd Maréchal de France Ferdinand Foch benoemd tot opperbevelhebber van alle Franse, Britse en Amerikaanse troepen.
Enkele dagen later, op 24 april 1918, vond de eerste tankslag in de geschiedenis plaats. De berichten over het verloop hiervan zijn zeer verschillend. Vaststaat dan dat één of meer Britse Mark IV Females (met mitrailleurs) min of meer met succes werden aangevallen door een of meer Duitse A7V’s die vervolgens weer werden aangevallen door een Mark IV Male (met kanonnen). De British Official History vermeldt nogal ronkend de uitkomst van deze eerste tankslag: ‘German A7V knocked out by 1 Tank, First Section, A company, First Battalion, Tank Corps.’
Sinds het Somme-offensief in 1916 was hard gewerkt in Bermicourt, het hoofdkwartier van het Tank Corps. Er waren gigantische loodsen uit de grond gestampt voor onderhoud en reparatie van de inmiddels honderden tanks. Diverse modificaties leidden tot verbeterde types (Mark II, III, IV, V, V Star en V Double Star). Veel verbeteringen kwamen voort uit suggesties van monteurs in Bermicourt. De staf van het Tank Corps was onder de bezielende leiding van kolonel Fuller tot een hardwerkend, efficiënt apparaat geworden. Het moreel binnen het Tank Corps was hoog. Na het succes in de Slag bij Cambrai had men van hoog tot laag vertrouwen gekregen in de Britse tanks.
Franse, Duitse en Amerkaanse tanks
De onbesuisde beslissing van Haig om 50 tanks met ongetrainde bemanningen in te zetten bij de Slag om de Somme, had vergaande negatieve gevolgen gehad. In de eerste plaats waren de Duitsers nu op de hoogte van het bestaan van de nieuwe Britse tanks en van de eigenschappen daarvan. Daardoor hadden ze de hele winter van 1916-1917 de tijd om hun verdediging aan te passen aan de inzet van tanks, met name door het ontwikkelen van munitie met een groter pantserdoorborend vermogen en door het verbreden van de loopgraven.
In de tweede plaats had Haig door de onaangekondigde inzet van Britse tanks tijdens de Slag om de Somme de Fransen voor het hoofd gestoten. Iets later dan de Britten waren de Fransen namelijk ook begonnen met het ontwikkelen van tanks. De Franse legerleiding was van mening – geheel in lijn met de inzichten van Swinton – dat de inzet van tanks alleen de doorslag zou kunnen geven op het gevechtsveld als ze in grote aantallen zouden optreden. De Fransen wilden daarom met de inzet van tanks wachten tot het voorjaarsoffensief van 1917.
De Fransen gingen uit van andere concepten dan de Britten. Zo waren de Franse ‘Schneider-tank’ en de ‘Saint-Chamond-tank’ naar huidige maatstaven eigenlijk geen tanks, maar eerder pantserhouwitsers: gepantserde kanonnen op rupsbanden. Dit blijkt ook uit de organisatie. De Franse Schneider en Saint-Chamond tanks waren namelijk georganiseerd in ‘batterijen’ en niet in compagnieën of eskadrons. In de jaren van 1916 tot 1918 bouwden de Fransen van het type Schneider en Saint-Chamond elk 400 exemplaren.
Een geheel ander Frans concept was de Renault FT17 tank. Naar huidige maatstaven was de Renault FT17 een lichte verkenningstank. De Renault tank was aanzienlijk kleiner en lichter dan de Britse Mark I. Doordat de Renault FT17 korter was dan de Mark I, was de FT17 niet geschikt voor het overschrijden van loopgraven. Maar doordat de Renault lichter was dan de Mark I was hij wel meer terreinvaardig en had minder last van drassige grond. De FT17 werd uiteindelijk in grote aantallen gebouwd (meer dan 3.000 exemplaren), maar deze aantallen kwamen pas in de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog beschikbaar. Tijdens het geallieerde slotoffensief van mei tot november 1918 hebben Franse tanks een belangrijke rol gespeeld bij de opmars van de geallieerde troepen.
Toen de Verenigde Staten op 6 april 1917 de oorlog verklaarden aan Duitsland, beschikten zij niet over eigen tanks. De Amerikaanse regering besloot geen eigen tanks te ontwikkelen, maar sloot een overeenkomst met de Franse regering om in de Verenigde Staten in licentie de Franse Renault FT17 tanks te bouwen onder de Amerikaanse naam M1917 tanks. Het opzetten van een tankfabriek bleek echter langer te duren dan verwacht. De eerste twee in Amerika gebouwde M1917 tanks kwamen uiteindelijk pas aan in Frankrijk op 20 november 1918, negen dagen na de ondertekening van de Wapenstilstand. Vooruitlopend op de komst van Amerikaanse tanks hadden de Fransen daarom 144 Franse Renault tanks ter beschikking gesteld van de Amerikanen. De Amerikaanse Renault tanks werden voor de eerste maal ingezet bij het geallieerde offensief op 12 september 1918 bij Saint-Mihiel. Interessante bijzonderheid: de Amerikaanse 1e Brigade (‘Brigade of Tanks’) stond onder bevel van de toenmalige luitenant-kolonel George S. Patton en de aanval was gepland door generaal Douglas MacArthur, de toenmalige chef-staf van de Amerikaanse 1e Divisie.
De Duitse legerleiding zag tot het laatste geallieerde offensief in augustus 1918 weinig in tanks. Toen Ludendorff zijn fout inzag, was het te laat. Weliswaar was in mei 1917 op verzoek van de Duitse kroonprins Wilhelm door de ‘Daimler Werke’ bij Berlijn een begin gemaakt met de productie van een Duitse tank, de A7V, maar van deze tank werden tot aan de wapenstilstand op 11 november 1918 slechts 20 exemplaren gebouwd. De Duitse oorlogsindustrie weigerde namelijk om kostbare grondstoffen beschikbaar te stellen voor ‘Spielerei’ – een probleem waarmee ook Swinton in Engeland aanvankelijk te maken had.
Opmars van de geallieerden
Op 8 augustus 1918 zette maarschalk Foch het langverwachte grote geallieerde offensief in. Dit begon met de Slag bij Amiens. Dit zou het keerpunt in de Eerste Wereldoorlog blijken. Bij de aanval op 8 augustus 1918 werd conform de tactische inzichten van Swinton en Fuller de ‘Sleutel van Cambrai’ toegepast. Dat wil zeggen, een verrassingsaanval, zonder inleidende beschietingen. Met meer dan 600 tanks vormde het Tank Corps de speerpunt van de aanval. Net als een jaar eerder bij Cambrai werd de vijand bij Amiens volkomen overrompeld. Maar anders dan bij Cambrai, kreeg de vijand nu geen tijd voor het organiseren van een tegenaanval. Foch zorgde ervoor dat de geallieerden het initiatief behielden, door voortdurend op wisselende locaties kleine aanvallen uit te laten voeren. Het is vooral te danken aan de beschikbaarheid van Britse lichte Whippet-tanks en Franse Renault-tanks, waarvan inmiddels meer dan duizend beschikbaar waren, dat Foch er in slaagde het momentum te behouden.
Na de doorbraak van het Duitse front bij Amiens op 8 augustus 1918 zag de Duitse stafchef generaal Erich Ludendorff in dat dit mede te wijten was aan het feit dat de geallieerden over tanks beschikten. Duitsland beschikte niet over de middelen – lees tanks – om de geallieerde opmars te stuiten.
Vanuit Amiens werd het geallieerde bruggenhoofd uitgebreid. Op 27 september 1918 waren de Duitsers teruggeworpen op hun laatste verdedigingslinie, de Hindenburglinie. Bij de hierna volgende geallieerde bestorming van de Hindenburglinie (van 27 tot 29 september 1918) bleek opnieuw het nut van de tanks. Op 27 september 1918 gingen het 1ste en 3de Britse Leger in de aanval – met Britse tanks. Op 28 september 1918 openden het 1e Amerikaanse en het 4e Franse Leger de aanval – Fransen en Amerikanen beiden met Franse Renault-tanks. Tenslotte zette op 29 september 1918 het Britse 4e Leger de aanval in – met Britse tanks. Nog diezelfde dag wisten de geallieerden een bres te slaan in de Hindenburglinie. Zonder tanks was de doorbraak misschien niet gelukt, of had in elk geval meer tijd en meer verliezen gekost.
Op 29 september 1918 belegde Ludendorff een bespreking in het Duitse hoofdkwartier in Spa met de Duitse opperbevelhebber veldmaarschalk Paul von Hindenburg en met de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Paul Hintze. Gezamenlijk begaven zij zich naar keizer Wilhelm II om diens toestemming te vragen voor een verzoek om een wapenstilstand, expliciet gericht aan de Amerikanen. De Amerikaanse president Woodrow Wilson ging hier echter niet op in en verwees de Duitse onderhandelaars naar de geallieerde opperbevelhebber, de Franse maarschalk Foch.
Op 2 oktober 1918 hield prins Max von Baden – als beoogde Duitse rijkskanselier – een toespraak tot de leiders van alle politieke partijen, waarin hij verklaarde: ‘Der Krieg ist verloren.’ Op 3 oktober 1918 trad Max von Baden aan als rijkskanselier.
Op 3 oktober 1918 doorbraken de geallieerde troepen ook de laatste, door de Duitsers in allerijl in gereedheid gebrachte, hindernis: de Beaurevoirlinie.
Ludendorff zag in dat de geallieerden, na het bezwijken van de Beaurevoirlinie, hun tanks zouden kunnen ontplooien en dat in hun spoor de geallieerde infanterie Duitsland zou binnentrekken via Frankrijk en België. Echter, zoals de Duitsers aanvankelijk het belang van tanks hadden onderschat, zo overschatte Ludendorff nu de mogelijkheden van de geallieerde tanks. Want, in de periode van 3 oktober 1918 tot 11 november 1918 vorderde de geallieerde opmars op de meeste plaatsen niet meer dan veertig kilometer.
Hoe het ook zij, in het zicht van een dreigende Duitse nederlaag, besloot de Duitse keizer Wilhelm II op 26 oktober 1918 om Ludendorff te ontslaan. Twee weken later, op 11 november 1918, werd in Compiègne de Wapenstilstand getekend, namens de geallieerde mogendheden door de geallieerde opperbevelhebber Ferdinand Foch en namens het Duitse Rijk door Matthias Erzberger, minister zonder portefeuille in het op 3 oktober 1918 aangetreden kabinet van Max von Baden.
Erkenning voor de uitvinding van de tank
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was duidelijk geworden dat de inzet van tanks een grote rol had gespeeld bij de uiteindelijke overwinning door de geallieerden. Daarom begon de Britse ‘Royal Commission on Awards to Inventors’ een zoektocht naar de uitvinder of uitvinders van de tank. Op 29 november 1919 publiceerde de Royal Commission een lijst van personen die in mindere of meerdere mate betrokken waren bij de uitvinding van de tank.
Bovenaan de lijst stond Ernest D. Swinton, inmiddels generaal-majoor. Voor zijn aandeel in de uitvinding – voor het idee – kreeg hij een beloning van duizend pond. Daarna volgden sir William Tritton en majoor Walter Gordon Wilson: zij kregen gezamenlijk een beloning ter waarde van vijftienduizend pond – voor de uitvoering van het idee. Sir William Tritton was de directeur van de firma Foster’s waar de eerste tanks werden gebouwd. Majoor Wilson was een militaire ingenieur die had gefungeerd als liaison tussen het ministerie van Oorlog, het ministerie van Marine en de firma Foster’s.
Tijdens het onderzoek was de Royal Commission uiteraard ook gestuit op de cruciale rol die Winston Churchill had gespeeld bij de uitvinding van de tank. Churchill liet echter aan de Commissie weten dat hij geen beloning zou aanvaarden, omdat hij destijds als Minister van Marine lid was van de regering en dat hij ‘gewoon zijn werk had gedaan’.
Wegens de belangrijke rol die de tanks hadden gespeeld in de Grote Oorlog, verleende de Britse koning George V op 18 oktober 1923 het predicaat ‘koninklijk’ aan het Tank Corps.
In 1934 kreeg generaal-majoor Swinton nog een persoonlijk eerbewijs: hij kreeg de eretitel ‘Colonel-Commander of the Royal Tank Corps’.
—
Geraadpleegde literatuur:
Browne, Douglas G., The Tank in Action, Edinburgh en London, William Blackwood & Sons, 1920
Churchill, Winston S., The World Crisis – 1915, London, Thornton Butterworth Ltd., 1923
Foley, M., Rise of the Tank, Barnsley, South Yorkshire, Engeland, 2014
Fuller, J. F. C., Tanks in The Great War: 1914-1918, New York, E.P. Dutton & Co., 1920
Haigh, R., Life in a Tank, Boston en New York, Houghton Mifflin Company, 1918
Stern, A., Tanks 1914 – 1918, London, Hodder and Stoughton, 1919
Swinton, E.D., Eyewitness, New York, Doubleday, Doran & Company Inc., 1933
Williams-Ellis, C. en A., The Tank Corps, London, Country Life Ltd. and George Newness, 1919
Wil je ook een artikel over de Eerste Wereldoorlog of een daarmee samenhangend onderwerp op onze site publiceren? Lees eerst de voorwaarden en neem dan gerust contact met ons op.