Onlangs bezocht ik tijdens mijn vakantie in Griekenland een klein, bijzonder Eerste Wereldoorlogmuseum in Korfoe-stad: het Servische Museum van Korfoe. Het museum, dat gratis toegankelijk is, is gevestigd in het Servisch consulaat. Het verhaalt van de dramatische tocht van het Servische leger, toen dat in oktober 1915 op de vlucht sloeg voor de Centralen.
door Edwin Ruis
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, wisten de Serviërs zich verrassend goed te weren tegen een aanval van de Habsburgse dubbelmonarchie. De Oostenrijkers en Hongaren vielen op 12 augustus 1914 het land binnen met het idee een strafexpeditie tegen Belgrado te ondernemen. De directe aanleiding was de door de Servische geheime dienst gesponsorde moordaanslag op troonopvolger aartshertog Frans-Ferdinand en diens echtgenote Sophie.
Strafexpeditie
Maar eigenlijk ging het om een opeenhoping van frustraties en geopolitieke conflicten tussen het imperialistische Habsburgse Rijk en het agressief nationalistische Servië. De Servische elite streefde naar een Groot-Servië, waar niet alleen Habsburgs territorium deel van uit moest gaan maken, zoals Bosnië-Hercegovina, maar ook delen van Albanië, een jong, pas onafhankelijk geworden land dat op Oostenrijkse steun kon rekenen.
Wat een vlotte strafexpeditie had moeten zijn, werd uiteindelijk een militair debacle. De invloedrijke Tsjechische reporter Egon Erwin Kisch schreef over zijn ervaringen als dienstplichtig Habsburgs militair in die strijd in Schreib das auf Kisch!: Kriegstagebuch. Zijn kritiek op de legerleiding zou hem een korte gevangenisstraf opleveren.
Invasies
In totaal viel generaal Oskar Potiorek in 1914 Servië drie keer tevergeefs binnen. Iedere keer werd zijn leger weer teruggedrongen ten koste van zware verliezen aan beide zijden. Potiorek was overigens voor de oorlog uitbrak gouverneur van Bosnië geweest en zat bij Frans-Ferdinand in de auto, toen een team van Servische nationalisten de aartshertog tijdens zijn bezoek aan Sarajevo onder vuur nam.
Het duurde even, maar in oktober 1915 was Servië weer aan de beurt. Deze keer kreeg het Habsburgse Rijk steun van bondgenoten Duitsland, dat de leiding nam, en Bulgarije. De Servische verdediging zakte onder de gezamenlijke druk van de Centralen ineen. Die zat het sowieso mee, want aan het Oostelijk Front trokken de Russen zich terug en aan het Dardanellenfront kregen de Britten, ANZAC en Fransen een pak slaag van de Osmaanse defensie.
Aftocht door de hel
Om te voorkomen dat het Servische leger zou worden omsingeld, besloot de legerleiding om zich via drie routes door Albanië terug te trekken naar de Adriatische kust. Daar zouden ze met Franse en Britse steun kunnen hergroeperen. Maar die tocht leidde vooral door het noorden van Albanië, waar de Witte Bergen in deze tijd van het jaar (november-januari) hun naam eer aan deden. Bovendien waren de meeste Albanezen, wier disfunctionele jonge staat officieel neutraal was, niet gediend van een Servische invasie.
Koude, sneeuw, ziekte, honger, uitputting, Oostenrijkse gevechtsvliegtuigen en Albanese guerrilla’s maakten de Servische aftocht tot een hel. De Serviërs spreken daarom naast de ‘Grote Aftocht’ ook van het ‘Albanese Golgotha’. Met het leger trokken tienduizenden op de vlucht geslagen burgers mee. In totaal liepen zo’n 400.000 mensen richting de kust, waarvan minder dan de helft levend zou aankomen. Een keer op de Albanese kust beland, werden ze door schepen van de Entente en Italië naar Korfoe gebracht.
Korfoe
Griekenland was officieel nog neutraal in deze periode, maar de Griekse regering kneep een oogje toe, toen de Fransen Korfoe bezetten met als doel er de restanten van het Servische leger onder te brengen. Een deel van de Serviërs reisde door naar Bizerte, een kustplaats in de toenmalige Franse kolonie Tunesië.
Op Korfoe stierven door ziekte en uitputting nog eens zo’n tienduizend Serviërs. De meesten van hen vonden een zeemansgraf in de blauwe wateren rond het eilandje Vido, dat fungeerde als quarantaine-eiland.
In Korfoe-stad werd ook de Servische regering in ballingschap gevestigd onder leiding van kroonprins-regent Alexander en premier Nikola Pašić. Het theater fungeerde als parlementsgebouw. Hier kwam ook de Declaratie van Korfoe (20 juli 1917) tot stand, waarmee het naoorlogse koninkrijk Joegoslavië het licht zag.
Slachtoffer
Het Servisch Museum van Korfoe is geheel gewijd aan de barre aftocht door de Albanese bergen en het daaropvolgende verblijf in vluchtelingenkampen op Korfoe. Foto’s, persoonlijke voorwerpen en lappen tekst in Servisch, Grieks en Engels maken in drie ruimtes het verhaal duidelijk, maar wel vanuit een sterk Servisch perspectief: Servië is het grote slachtoffer van de oorlog.
Over het Servische schuldaandeel in het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt met geen woord gerept. En ook toenmalige bondgenoten Frankrijk en Groot-Brittannië hebben het land in de steek gelaten, of schemert hier frustratie door over meer recente geschiedenis?
Het museum wordt gefinancierd door de Servische overheid en is gratis toegankelijk. De bezoekers zijn vooral Serviërs. Gezien de aantallen waar het om gaat, zal iedere Serviër wel een voorouder hebben die aan de ‘Grote Aftocht’ heeft deelgenomen. Het museum zelf is geen reis naar Korfoe waard, maar als je er toch bent voor de zon, de zee en de Griekse salades, zou ik het niet overslaan.